Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2094

Datum uitspraak2005-09-01
Datum gepubliceerd2005-09-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 286/01 OZB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tussen de belanghebbende en de heffingsambtenaar is in geschil het antwoord op achtereenvolgens de volgende vragen: - Zijn de decemberaanslag al dan niet in strijd met artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) opgelegd? - Zijn de energieproductie-eenheden C-3, C-4 en C-5 al dan niet terecht in de heffingsgrondslag begrepen? - Is de werktuigenvrijstelling al dan niet op de juiste wijze toegepast? - Is de heffingsgrondslag - afgezien van de vorige geschilpunten - al dan niet te hoog vastgesteld?


Uitspraak

BELASTINGKAMER BK 286/01 GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK 1 september 2005 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X N.V. (voorheen N.V. A) gevestigd te Z (: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de directeur van de afdeling Financiën van de gemeente Eemsmond (: de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de aan haar over 1996 opgelegde aanslagen onroerende-zaak belastingen. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Op grond van de artikel 220 van de Gemeentewet en de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaak belastingen 1995 van de gemeente Eemsmond (hierna: de Verordening) heeft de heffingsambtenaar aan de belanghebbende als eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak/zaken gelegen aan de a-weg 17 te L in de gemeente Eemsmond onder aanslagnummer 00000 en gedagtekend op 29 april 1996 voor het jaar 1996 aanslagen (hierna: de aprilaanslagen) onroerende-zaak belastingen opgelegd. 1.2 De belanghebbende heeft tegen deze belastingaanslagen geen rechtsmiddel aangewend. 1.3 Met dagtekening 29 december 1998 heeft de heffingsambtenaar de onder 1.1 genoemde aprilaanslagen ambtshalve vernietigd. 1.4 De heffingsambtenaar heeft aan de belanghebbende als eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak/zaken gelegen aan de a-weg 17 te L in de gemeente Eemsmond onder aanslagnummer 00000 en gedagtekend op 29 december 1998 voor het jaar 1996 aanslagen (hierna: de decemberaanslagen) onroerende-zaak belastingen opgelegd. 1.5 Op 6 januari 1999 heeft de belanghebbende een (pro forma) bezwaarschift ingediend tegen de onder 1.4 genoemde belastingaanslagen. De motivering van het bezwaarschrift (met bijlagen) is op 23 mei 2000 ingediend. 1.6 Op 18 september 2000 is een hoorzitting gehouden. 1.7 Bij uitspraak van 12 maart 2001 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. 1.8 Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende op 12 april 2001 (pro forma) beroep ingesteld. 1.9 De motivering van het beroep (met bijlagen) is door het hof ontvangen op 23 oktober 2001. 1.10 Het verweerschrift van de heffingsambtenaar (met bijlagen) is op 21 februari 2002 door het hof ontvangen. 1.11 Op 18 juni 2002 heeft de belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. 1.12 De conclusie van dupliek (met bijlage) van de heffingsambtenaar is op 11 november 2002 door het hof ontvangen. 1.13 Op 4 juni 2003 heeft het hof van de heffingsambtenaar nadere stukken ontvangen. 1.14 De belanghebbende heeft op 5 juni 2003 nadere stukken bij het hof ingediend. 1.15 Op 23 juli 2003 heeft het hof een nadere antwoordconclusie (met bijlagen) van de heffingsambtenaar ontvangen. 1.16 De (eerste) mondelinge behandeling, met het karakter van een regiezitting, heeft plaatsgevonden op de zitting van het hof op 28 februari 2005 te Leeuwarden, alwaar namens de belanghebbende als gemachtigden zijn verschenen mr. A1, werkzaam bij B te M en de heer C, werzaam bij de belanghebbende. Tevens is de heffingsambtenaar, D, in persoon verschenen vergezeld door mevrouw mr. drs. E, werkzaam bij F te N als gemachtigde. 1.17 Op 26 mei 2005 heeft het hof in aanwezigheid van partijen een onderzoek ter plaatse ingesteld op de a-tweg 17 te L. Aldaar zijn namens de belanghebbende verschenen: G, werkzaam bij X1, H, werkzaam bij X2, I, werkzaam bij X J, werkzaam bij X K, werkzaam bij X O, extern deskundige P, extern deskundige Q, extern deskundige mr. A1 en mevrouw. mr. drs. R, beiden werkzaam voor B te M. De heffingsambtenaar, D, is in persoon verschenen, vergezeld van: S, wethouder van de gemeente Eemsmond T, extern deskundige U, werkzaam voor V BV W, werkzaam bij de gemeente Eemsmond mr. Y en mr. drs. Y1, beiden werkzaam bij F te N. 1.18 Op 8 juni 2005 heeft het hof van de belanghebbende, ter voorbereiding op de mondeling behandeling van 9 juni 2005, haar pleitnota (met bijlagen) ontvangen. 1.19 Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 9 juni 2005 op de zitting van het hof te Leeuwarden. Aldaar zijn namens de belanghebbende verschenen: H, werkzaam bij H1, J, werkzaam bij X O, extern deskundige P, extern deskundige P1, extern deskundige mr. A1 en mevrouw. mr. drs. R, beiden werkzaam voor B te M. De heffingsambtenaar, D, is in persoon verschenen, vergezeld van: S, wethouder van de gemeente Eemsmond T, extern deskundige U, werkzaam voor V BV W, werkzaam bij de gemeente Eemsmond mr. Y, mr. B1 en mr. drs. E, werkzaam bij F te N. 1.20 Partijen hebben de ter zitting voorgedragen pleitnota’s overgelegd. 1.21 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast. 2.1. De belanghebbende produceert energie voor de Nederlandse markt. Zij beschikt daarvoor over een aantal in Nederland gelegen energiecentrales, waaronder op het adres a-weg 17 te L. Het terrein aan de a-weg 17 heeft een oppervlakte van 136.69.78 hectare en is rondom afgeschermd door een hekwerk. De toegang tot het energiecomplex wordt verschaft door een centrale portiersloge met slagboom en een tourniquet als personeelsingang. Op dit adres is in 1977 een gasgestookte centrale gebouwd (C-2), die in 1987 is omgebouwd tot een zogenoemde combi-eenheid. 2.2. In de loop van 1995 is de belanghebbende op het eerder genoemde adres a-weg 17 gestart met de bouw van een nieuwe centrale, bestaande uit vijf identieke, éénassige STEG (stoom- en gasturbine) eenheden (de C-3 tot en met -7). De bouwwerkzaamheden aan deze vijf eenheden zijn in 1996 afgerond. 2.3. De gemeente Eemsmond is een zogeheten wetsfictiegemeente die voor de vaststelling van de waarde van onroerende zaken 1 januari 1994 als waardepeildatum hanteert. 2.4. De aprilaanslagen zijn opgelegd naar een heffingsgrondslag van f. 30.768.000. De daarbij vastgestelde eigenarenbelasting bedraagt f. 78.204 en de gebruikersbelasting bedraagt f. 62.637. Het in de heffing betrokken object is aangeduid als: a-weg 17. 2.5. Met dagtekening 29 december 1998 heeft de heffingsambtenaar de onder 1.1 genoemde belastingaanslagen ambtshalve vernietigd. 2.6. De decemberaanslagen zijn opgelegd naar een heffingsgrondslag van f. 1.101.018.000. De vastgestelde eigenarenbelasting bedraagt f. 2.798.780 en de gebruikersbelasting bedraagt f. 2.241.666. Het in de heffing betrokken object is aangeduid als: a-weg 17. 2.7. Bij zijn uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de heffingsgrondslag van het in geding zijnde object nader vastgesteld op f. 1.049.568.000 en de belastingaanslagen verminderd tot op een gezamenlijk bedrag van f. 4.804.908. 3. Het geschil en de standpunten van partijen 3.1. Tussen de belanghebbende en de heffingsambtenaar is in geschil het antwoord op achtereenvolgens de volgende vragen: - Zijn de decemberaanslag al dan niet in strijd met artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) opgelegd? - Zijn de energieproductie-eenheden C-3, C-4 en C-5 al dan niet terecht in de heffingsgrondslag begrepen? - Is de werktuigenvrijstelling al dan niet op de juiste wijze toegepast? - Is de heffingsgrondslag - afgezien van de vorige geschilpunten - al dan niet te hoog vastgesteld? 3.2. De belanghebbende is van mening dat de eerste en de laatste vraag bevestigend en de overige vragen ontkennend moeten worden beantwoord. 3.3. De heffingsambtenaar verdedigt de rechtmatigheid van de decemberaanslagen, waarbij hij van opvatting is dat de genoemde energieproductie-eenheden terecht in de heffing zijn betrokken, zij het tot een te hoog bedrag. 3.4. Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst het gerechtshof naar de gedingstukken. 4. De overwegingen omtrent het geschil 4.1. Het hof overweegt dat het in geding zijnde energiecomplex aan de a-weg 17 moet worden beschouwd als een samenstel in de zin van artikel 220a, aanhef en onder vier, Gemeentewet (tekst 1996) en artikel 2 Verordening. Daartoe is redengevend dat na de start in 1995 van de omvangrijke bouwwerkzaamheden, zoals die onder meer blijken uit de tijdens de descente vertoonde film en uit de overzichtsafbeelding welke als bijlage is gevoegd bij de namens de heffingsambtenaar ingediende pleitnota, het complex op 1 januari 1996 bestond uit onder andere een aantal al dan niet in aanbouw zijnde energiecentrales, die ieder als een zelfstandig gebouwd eigendom moeten worden aangemerkt. Daarbij is het complex volledig omheind en voorzien van een centrale toegang, terwijl alle gebouwde eigendommen dienstbaar (zullen) zijn aan hetzelfde productieproces: de opwekking van elektrische energie. Voorts zijn alle op het complex gelegen onroerende zaken eigendom van de belanghebbende en bij haar in gebruik. Het gehele complex moet derhalve voor de heffing van de onderhavige belastingen als één onroerende zaak worden beschouwd. 4.2. Toegespitst op het voorliggende geding wordt op grond van artikel 3 Verordening de maatstaf van heffing gevormd door de waarde in het economisch verkeer van het gehele energiecomplex gelegen aan de a-weg 17. 4.3. De heffingsambtenaar heeft op het biljet van zowel de aprilaanslagen als de decemberaanslagen enkel als objectaanduiding vermeld: a-weg 17. 4.4. Het hof is van oordeel dat het aanslagbiljet waarop de aprilaanslagen zijn bekendgemaakt, gelet op de daarop gebezigde objectaanduiding, geen blijk geeft van een onjuiste objectafbakening. 4.5. De heffingsambtenaar heeft in de namens hem ingediende nadere antwoordconclusie erkend dat hij aanvankelijk over het hoofd had gezien dat de C-2 en de STEG-eenheden in één aanslag moesten worden begrepen. Los van de juistheid van het reeds op 1 januari 1996 tot de heffingsgrondslag willen rekenen van de STEG-eenheden, leidt het hof hieruit af dat ten tijde van het opleggen van de aprilaanslagen er derhalve geen discrepantie bestond tussen wat het hoofd wilde en wat er in het aanslagbiljet is vastgelegd. De fout vloeit naar het oordeel van het hof voort uit een ten tijde van het opleggen van de aprilaanslagen bij de heffingsambtenaar bestaand onjuist inzicht in het recht. 4.6. Het hof overweegt dat de thans in geding zijnde situatie verschilt met die waarvoor de Hoge Raad in zijn arrest van 9 mei 2003, nr. 35 987, BB 2003/617, BNB 2003/270, een instructie geeft, aangezien in de situatie die thans in geding is, geen sprake is van uit het aanslagbiljet blijkende verschillende objecten die ieder afzonderlijk in de heffing moeten worden betrokken. De door de heffingsambtenaar zowel voor de april- als de decemberaanslagen gebezigde objectaanduiding duidt daarbij niet op een onjuiste objectafbakening, zodat de aprilaanslagen niet op die grond voor vermindering of vernietiging in aanmerking komen. 4.7. Het hof concludeert dat onder de hierboven weergegeven omstandigheden het de heffingsambtenaar naar de huidige stand van het recht niet vrij staat de aan de belanghebbende bekendgemaakte primitieve (april)aanslagen onroerende-zaak belastingen te vernietigen en daarvoor in de plaats nieuwe primitieve (december)aanslagen vast te stellen. Hieraan doet niet af de stelling van de heffingsambtenaar dat het belanghebbende uiterlijk ten tijde van het opleggen van de aprilaanslagen duidelijk was, althans had moeten zijn, dat daarbij niet alle samenstellende delen in de heffingsgrondslag waren betrokken, wat er overigens ook van deze stelling zij. Aan de decemberaanslagen ontbreekt derhalve de vereiste rechtsgrond, zodat het hof over zal gaan tot vernietiging daarvan. 4.8. Gelet op de hierboven bereikte conclusie behoeven de overige geschilpunten geen bespreking meer. 5. De conclusie Het gelijk is aan de zijde van de belanghebbende. Het hof zal het beroep gegrond verklaren. 6. De proceskosten Het gerechtshof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb. 6.1 Het hof stelt op grond van het verhandelde ter zitting vast dat de belanghebbende enkel aanspraak maakt op een vergoeding van in beroep gemaakte kosten. 6.2 Het hof dat overweegt dat de wetgever met het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) blijkens de op dit besluit gegeven Nota van Toelichting (Staatsblad 1993, 763) een stelsel heeft willen invoeren dat strekt tot een begrensde kostenveroordeling. Daardoor dragen de vergoedingen grotendeels een forfaitair karakter, waarbij de kostenveroordeling niet is bedoeld als een volledige schadevergoeding, maar als een tegemoetkoming in de kosten. 6.3 Voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand geldt een forfaitair puntentarief, waarvan slechts in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken. Naar het oordeel van het hof zijn de namens de belanghebbende gestelde omstandigheden niet zodanig bijzonder dat zij een afwijking rechtvaardigen, zodat het hof het puntenstelsel zal toepassen. Het hof komt tot de volgende puntentoedeling: beroepschrift (1), repliek (1), regiezitting (0,5), decente (0,5), zitting (1) te vermenigvuldigen met het gewicht van de zaak (zeer zwaar: 2) en (0,5) wegens de samenhang met BK 285/01: totaal 4 maal € 322. 6.4 Ter zake van de kosten voor deskundigenadvies zal het hof het merendeels met declaratienota's -die alle betrekking hebben op de beroepsfase- onderbouwde verzoek tot toekenning van een vergoeding van € 54.522 ten volle honoreren, aangezien de belanghebbende deze kosten naar het oordeel van het hof redelijkerwijs heeft moeten maken gelet op de aard en omvang van de in geding zijnde onroerende zaken in relatie tot de gerezen geschilpunten. Gelet op de samenhang met BK 285/01 zal het hof deze kosten in gelijke delen aan de beide zaken toerekenen. 6.5 Deze kosten dienen te worden gedragen door de gemeente Eemsmond. 7. De beslissing Het gerechtshof verklaart het beroep gegrond; vernietigt de uitspraak waarvan beroep; vernietigt de decemberaanslagen; gelast dat de gemeente Eemsmond het door de belanghebbende betaalde griffierecht ad f. 450 (€ 204,20) aan haar vergoedt; veroordeelt de heffingsambtenaar de kosten aan de belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op € 28.549,-- en wijst de gemeente Eemsmond aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen. Aldus vastgesteld op 1 september 2005 door mr. H.S. Pruiksma, vice-president en voorzitter, mr. F.J.W. Drion, raadsheer en mr. J.W. Keuning, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door mr. Pruiksma in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en voornoemde griffier. Afschriften verzonden aan beide partijen op 7 september 2005