Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2109

Datum uitspraak2005-09-06
Datum gepubliceerd2005-09-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/6356 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting. Juistheid aangenomen beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid. Niet gebleken dat betrokkene de werkzaamheden behorende bij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 03/6356 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Namens appellant heeft mr. A.L. Looijenga, medewerkster bij FNV Ledenservice te Deventer, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 november 2003, reg.nr. AWB 02/1957, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 26 juli 2005, waar partijen -gedaagde met voorafgaand bericht- niet zijn verschenen. II. MOTIVERING Het bestreden besluit van 1 augustus 2002 berust op het standpunt dat appellant op 16 juli 2001, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen, met het voor hem geldende maatmaninkomen resulteert volgens gedaagde in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de orde is de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Hetgeen gemachtigde van appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met de stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De Raad merkt nog op dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. Aan de eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, mening van appellant met betrekking tot zijn gezondheidstoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat hij daaraan gehecht wil zien. Uitgaande aldus van de juistheid van de door gedaagde aangenomen beperkingen bij appellant ten aanzien van het verrichten van arbeid, is de Raad niet gebleken dat appellant de werkzaamheden behorende bij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten. De Raad is voorts van oordeel dat de relevante markeringen in de geduide functies afdoende zijn toegelicht. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2005. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) M.H.A. Jenniskens. Gw