Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2123

Datum uitspraak2005-09-07
Datum gepubliceerd2005-09-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500875/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 14 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schipluiden (thans het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, hierna: het college) de Beleidsnota Ligplaatsenbeleid (hierna: de nota) vastgesteld, welke op 7 februari 2003 is gepubliceerd. In de nota is het besluit opgenomen dat het college alle openbaar water in Schipluiden aanwijst als water, waarin het niet is toegestaan om ligplaats in te nemen met een woonboot, met uitzondering van twee reeds aanwezige woonboten.


Uitspraak

200500875/1. Datum uitspraak: 7 september 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/3973 BESLU van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 december 2004 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland. 1.    Procesverloop Op 14 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schipluiden (thans het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, hierna: het college) de Beleidsnota Ligplaatsenbeleid (hierna: de nota) vastgesteld, welke op 7 februari 2003 is gepubliceerd. In de nota is het besluit opgenomen dat het college alle openbaar water in Schipluiden aanwijst als water, waarin het niet is toegestaan om ligplaats in te nemen met een woonboot, met uitzondering van twee reeds aanwezige woonboten. Bij besluit van 18 augustus 2003 heeft het college het door appellant tegen deze aanwijzing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 december 2004, verzonden op 16 december 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 februari 2004 (lees: 2005). Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 18 maart 2005 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2005, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Winkelhorst en W. van Dalen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 5.3.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Schipluiden 1995 (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van het openbaar water.     In de nota staat in hoofdstuk 4 onder punt 4.4. onder meer vermeld dat het afmeren van woonboten niet past binnen het gemeentelijk beleid en dat geen uitbreiding van het aantal woonboten zal worden toegestaan omdat uit een quick-scan is gebleken dat zich geen nieuwe geschikte locaties voor woonboten in de gemeente bevinden. Op grond van artikel 5.3.2 van de APV wordt de gehele gemeente aangewezen tot gebied waar geen nieuwe woonboten mogen liggen. Dit wil volgens de nota zeggen dat het voorliggende ligplaatsenbeleid niet voorziet in extra ligplaatsen voor woonboten of andere vaartuigen voor permanente bewoning. De twee woonboten die Schipluiden al jaren rijk is, te weten een in de Zijde en een nabij de Oostveenseweg, kunnen blijven liggen omdat hiervoor historische rechten gelden die gerespecteerd zullen worden, aldus de nota. 2.2.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat er geen algeheel verbod op woonschepen is, nu in ieder geval één van de twee woonboten die naar het oordeel van het college mogen blijven liggen, ligplaats in openbaar water heeft met een vergunning en deze ligplaats te zijner tijd vrijkomt voor een andere woonboot. Er is daarom geen strijd met artikel 88 van de Huisvestingswet, dat bepaalt dat geen regels mogen worden vastgesteld die leiden tot een algeheel verbod van het in gebruik nemen of geven van een woonschip op een ligplaats. Hetgeen appellant heeft aangevoerd omtrent de omstandigheid dat in de gemeente slechts één woonboot in openbaar water ligt en omtrent de situatie vóór de vaststelling van het ligplaatsenbeleid, leidt niet tot een ander oordeel. 2.3.    Appellant betoogt voorts dat de rechtbank het bestreden besluit te terughoudend heeft getoetst en dat zij de omstandigheid dat er ten tijde van het neerleggen van de boot [naam boot] geen vastgesteld ligplaatsenbeleid was en evenmin een vergunningsvereiste gold ten onrechte niet bij haar oordeel heeft betrokken. Voorts heeft de rechtbank volgens appellant onvoldoende waarde gehecht aan de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 mei 2003 met kenmerk AWB 02/1491 BESLU. 2.3.1.    Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bij het nemen van een aanwijzingsbesluit als het onderhavige een discretionaire bevoegdheid toekomt en dat het besluit door de rechter slechts terughoudend kan worden getoetst. De omstandigheid dat nog geen ligplaatsenbeleid was vastgesteld en dat geen vergunningsvereiste gold toen appellant zijn boot in het openbaar water heeft gelegd, hetgeen de rechtbank 's-Gravenhage in haar uitspraak van 26 mei 2003 heeft geconstateerd, betekent, anders dan appellant kennelijk beoogt te betogen, niet dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het aanwijzen van dit water als water, waarin het niet is toegestaan om ligplaats in te nemen met een woonboot, met uitzondering van twee reeds aanwezige woonboten. In de onderhavige procedure ligt immers slechts het aanwijzingsbesluit ter toetsing voor en niet een eventuele aanvraag om een vergunning. Voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college aan het aanwijzingsbesluit niet mede het standpunt ten grondslag heeft kunnen leggen dat het landschap open en groen moet worden gehouden, bestaat geen grond. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Haverkamp Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005 91-419.