
Jurisprudentie
AU2133
Datum uitspraak2005-09-07
Datum gepubliceerd2005-09-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502096/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502096/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 6 juli 2004 heeft de gemeenteraad van Rijnwaarden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 juni 2004, het bestemmingsplan "Lobith Tolhuisstraat 2004" vastgesteld.
Uitspraak
200502096/1.
Datum uitspraak: 7 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2004 heeft de gemeenteraad van Rijnwaarden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 juni 2004, het bestemmingsplan "Lobith Tolhuisstraat 2004" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 januari 2005, no. RE2004.68711, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 9 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 2 mei 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2005, waar
de gemeenteraad, vertegenwoordigd door ing. N.J. Stam, ambtenaar van de gemeente, is gehoord. [appellant A] en [appellante B] en verweerder zijn niet verschenen.
2. Overwegingen
Overgangsrecht
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft
Ontvankelijkheid
2.2. [appellante B] heeft geen zienswijze tegen het ontwerp-plan ingebracht bij de gemeenteraad.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht.
Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.
Het plan is in zijn geheel goedgekeurd. Het beroep van [appellante B] is niet gericht tegen een wijziging die bij de planvaststelling is aangebracht.
Voorts is gesteld noch gebleken dat [appellante B] niet is staat is geweest een zienswijze in te dienen.
Het beroep van [appellante B] is derhalve niet-ontvankelijk.
Toetsingskader
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt [appellant A]
2.4. [appellant A] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat dit een bijzondere woonvoorziening tegenover zijn woning mogelijk maakt. Hij meent ernstig in zijn woon- en leefklimaat te worden aangetast. In het bijzonder vreest appellant voor vermindering van zonlichttoetreding, aantasting van de privacy, parkeerproblemen en verkeersonveilige situaties.
Het bestreden besluit
2.5. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Met de gemeenteraad is hij van mening dat met de bijzondere woonvoorziening wordt voorzien in een lokale behoefte. Verweerder betoogt dat de woonvoorziening, mede gelet op het door het gemeentebestuur uitgevoerde bezonningsonderzoek, in verhouding tot de bestaande situatie een geringe afname van de zon- en daglichttoetreding meebrengt. Volgens hem zal de privacy van appellant niet ernstig worden aangetast. Verweerder verwacht geen parkeer- en verkeersproblemen.
Vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. Het plan heeft betrekking op de gronden aan de Tolhuisstraat 1-19 te Lobith. Deze gronden zijn in het plan aangewezen als "Bijzondere woonvorm" en ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften bestemd voor zorgvoorzieningen in een woon- en leefgemeenschap voor begeleid (zelfstandig) wonen alsmede voor erven, parkeren, erfbeplanting en tuin. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften zijn op de gronden uitsluitend een woongebouw ten behoeve van de onder het eerste lid genoemde zorgvoorzieningen waaronder maximaal 14 wooneenheden en voorzieningen voor 24-uurszorg en andere bouwwerken ten behoeve van de onder het eerste lid vermelde zorgdoeleinden toegelaten.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat bij het bouwen van bouwwerken als bedoeld in het tweede lid de aanduidingen op de plankaart alsmede de volgende bepalingen gelden:
a. het woongebouw - of gedeelten daarvan - mag uitsluitend zodanig worden geplaatst dat de voorgevelrooilijn niet overschreden wordt. In afwijking hiervan mogen ondergeschikte bouwdelen de voorgevelrooilijn met maximaal 1 meter overschrijden;
b. het woongebouw moet in het bouwvlak worden geplaatst;
c. de diepte van het bouwvlak bedraagt 11 meter;
d. de hoogte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 10 meter;
e. de hoogte van andere bouwwerken bedraagt maximaal 2 meter, met uitzondering van vlaggenmasten en lichtmasten tot een maximale hoogte van 8 meter.
2.6.2. In het plangebied stonden twee gebouwen, te weten een kerkelijk centrum aan de Tolhuisstraat 1-3 en een woongebouw, bestaande uit acht appartementen, aan de Tolhuisstraat 5-19. Deze gebouwen hadden een bouwhoogte van negen meter. Het vorige bestemmingsplan voorzag echter in een maximumbouwhoogte van tien meter. De woonvoorziening die het plan mogelijk maakt, kan in vergelijking met het kerkelijke centrum en het woongebouw 2,25 meter respectievelijk 1,25 meter dichter bij de straat worden gebouwd.
2.6.3. Voor het gebied waarin de woonvoorziening is gelegen is een 30-kilometer zone van kracht. Blijkens de plantoelichting blijft het aantal parkeerplaatsen ongewijzigd. Op de Markt, die direct ten zuidoosten van het plangebied ligt, is een parkeervoorziening aanwezig.
2.6.4. Appellant is woonachtig aan de [locatie]. De afstand van zijn perceel tot het plangebied bedraagt ongeveer 7 meter.
2.6.5. Het gemeentebestuur heeft in het kader van mogelijk te ondervinden schaduwhinder de voorheen bestaande bebouwing, de op grond van het vorige plan toegestane bebouwing en de bebouwing die op grond van dit plan mogelijk is, onderzocht. Verweerder heeft de resultaten van het onderzoek geïnterpreteerd en heeft geconcludeerd dat van de huidige (toegestane) bebouwing al een bepaalde schaduwwerking uitgaat die een fractie groter zou zijn indien die bebouwing het volgens het plan toegestane formaat zou hebben.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. Het standpunt van verweerder dat de bijzondere woonvoorziening ter plaatse gewenst is om te kunnen voorzien in de lokale behoefte, is niet onredelijk. Verweerder heeft terecht geconstateerd dat de bouwhoogte in dit plan niet verschilt van de bouwhoogte in het vorige plan. In verhouding tot het vorige plan kan de bebouwing evenwel ongeveer twee meter dichter bij de Tolhuisstraat en de woning van appellant komen te liggen. Niet gebleken is dat de door verweerder getrokken conclusie uit het hiervoor genoemde bezonningsonderzoek onjuist is. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bezonningsonderzoek zodanige gebreken vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet had mogen baseren. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de effecten van het plan met betrekking tot schaduwhinder ten opzichte van de huidige (toegestane) bebouwing gering zullen zijn. Aannemelijk is dat door de voorziene ligging van de woonvoorziening en de toeneming van het aantal wooneenheden de privacy van appellant enigszins zal afnemen. Niet gebleken is dat die afneming zodanig zal zijn dat verweerder hieraan in redelijkheid niet heeft kunnen voorbijgaan.
2.7.1. Hoewel het aantal wooneenheden in het plangebied ten opzichte van de bestaande situatie zal toenemen, heeft verweerder er, gelet op de doelgroep van de toekomstige bewoners van de woonvoorziening, van kunnen uitgaan dat er voor bewoners niet meer parkeerplaatsen nodig zullen zijn dan voorheen. Ter zitting is gebleken dat gedurende de dag slechts één personeelslid in de woonvoorziening aanwezig zal zijn. Aannemelijk is geworden dat in de directe nabijheid op de Markt voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Gelet op het voorgaande en op de omstandigheid dat de woonvoorziening in een 30-kilometer zone ligt is het standpunt van verweerder dat het plan niet tot parkeerproblemen en verkeersonveilige situaties in de Tolhuisstraat zal leiden niet onredelijk.
2.7.2. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep van appellant is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante B] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant A] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005
12-466.