
Jurisprudentie
AU2150
Datum uitspraak2005-09-07
Datum gepubliceerd2005-09-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200501789/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200501789/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluiten van 7 september 2004 heeft verweerder het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen het zonder toereikende vergunning laten proefdraaien van vliegtuigmotoren op de luchthaven van Luchthaven Lelystad N.V. afgewezen en heeft hij besloten deze activiteit tot 1 april 2005 te gedogen.
Uitspraak
200501789/1.
Datum uitspraak: 7 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 7 september 2004 heeft verweerder het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen het zonder toereikende vergunning laten proefdraaien van vliegtuigmotoren op de luchthaven van Luchthaven Lelystad N.V. afgewezen en heeft hij besloten deze activiteit tot 1 april 2005 te gedogen.
Bij besluit van 18 januari 2005, verzonden op 20 januari 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 23 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.C. Agtersloot, mr. J. Visbeen, E.W.T. de Vries en W. van der Werf, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Appellant voert in de eerste plaats aan dat de procedure die heeft geleid tot het bestreden besluit, te lang heeft geduurd. Voorts betoogt hij dat verweerder niet in redelijkheid had kunnen afzien van handhavend optreden. Hij voert daartoe aan dat het proefdraaien van de vliegtuigmotoren een aanmerkelijke geluidbelasting met zich brengt en dat deze activiteit reeds drie jaar gedoogd wordt. Verder is er volgens appellant geen zicht op legalisatie. In dit verband stelt hij dat verweerder ten onrechte een toekomstig besluit waarbij hogere geluidgrenswaarden voor enkele woningen nabij de luchthaven worden vastgesteld en de vaststelling van een bestemmingsplan waarin werd voorzien in een verruiming van de geluidzone bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Voorts is volgens appellant de aanvraag om een milieuvergunning voor de thans gedoogde activiteiten die in 1998 is ingediend verouderd, zodat verweerder hier niet langer op kan beschikken.
2.3. De Afdeling stelt voorop dat de duur van de procedure die heeft geleid tot het bestreden besluit niet de rechtmatigheid van dat besluit kan aantasten. Het beroep treft in zoverre geen doel.
2.4. Niet in geschil is dat het proefdraaien van vliegtuigmotoren in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer geschiedt, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. Verweerder betoogt dat het om veiligheidsredenen noodzakelijk is om na reparaties en onderhoudsbeurten van vliegtuigmotoren deze te laten proefdraaien. De geluidbelasting die hiermee gepaard gaat, is volgens hem gering. Verder stelt hij dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit reëel zicht op legalisatie bestond, omdat een ontvankelijke aanvraag om een vergunning voor onder meer de thans gedoogde activiteiten was ingediend en hier op korte termijn op kon worden beslist. Voorts voert hij aan dat hij het bestemmingsplan en het besluit waarbij de hogere geluidgrenswaarden zijn vastgesteld in zijn besluitvorming heeft kunnen betrekken omdat deze besluiten, voorzover in het onderhavige geval van belang, reeds waren goedgekeurd en in werking waren getreden. Volgens verweerder worden de nieuw vastgestelde geluidgrenswaarden en de geluidzone niet overschreden als gevolg van de geluidbelasting vanwege de inrichting. Appellant heeft dit niet gemotiveerd bestreden. Verder verzet geen wettelijke regeling zich er tegen dat verweerder een beslissing neemt op de aanvraag die in 1998 is ingediend.
Gezien deze omstandigheden moet in dit geval handhavend optreden als onevenredig worden beschouwd in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Verweerder heeft daarvan dan ook terecht afgezien. Het beroep treft in zoverre evenmin doel.
2.6. Gezien het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Helvoort
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005
361.