
Jurisprudentie
AU2161
Datum uitspraak2005-08-29
Datum gepubliceerd2005-09-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507561/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-09-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507561/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
j besluit van 22 augustus 2005 heeft verweerder aan de gemeente Alkemade krachtens artikel 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer een ontheffing verleend van het verbod van artikel 10.2, eerste lid, van die wet van het verbranden van hout.
Uitspraak
200507561/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de regionaal inspecteur milieuhygiëne Zuid-West,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkemade,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2005 heeft verweerder aan de gemeente Alkemade krachtens artikel 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer een ontheffing verleend van het verbod van artikel 10.2, eerste lid, van die wet van het verbranden van hout.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 29 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht afgewezen.
Daartoe heeft hij het volgende overwogen.
De ontheffing ziet op het verbranden van hout, dat afkomstig is van hutten die eenmaal per jaar in het kader van vakantiespelen binnen de gemeente Alkemade worden gebouwd. De hutten zijn gebouwd van schoon hout. Het hout wordt verbrand onder direct toezicht van de gemeentelijke brandweer, die in dit kader een brandweeroefening houdt.
Verzoeker heeft aangevoerd dat geen ontheffing had mogen worden verleend. Hij betoogt dat in dit geval een grote partij houtafval wordt verbrand en geconstateerd is dat de te verbranden partij - anders dan in de ontheffing is voorgeschreven - niet louter schoon hout bevat. Volgens verzoeker zullen ook onder meer plastics, bitumen, tapijt, spaanplaat en gelijmd en geverfd hout worden mee verbrand. Naar zijn mening bestaat er door de ongecontroleerde verbranding van deze afvalstoffen en het ontbreken van voorzieningen een groot risico op de verontreiniging van lucht, bodem en grondwater. Tot slot betoogt hij dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of het verbranden van het afvalhout in het belang van het doelmatig beheer van afvalstoffen is en dat onduidelijk is waar de ongeveer 30 ton verkoold hout na afloop van de verbranding naar zal worden afgevoerd.
Het bepaalde in artikel 10.64, eerste lid, van de Wet milieubeheer, brengt met zich dat artikel 8.6 van de Wet milieubeheer van toepassing is en dat verweerder vóór het nemen van het bestreden besluit, een ontwerp van dat besluit had moeten opstellen waartegen zienswijzen hadden kunnen worden ingediend. Hiervan is de Voorzitter niet gebleken. Voorts dient verweerder bij het verlenen van een ontheffing krachtens artikel 10.63, tweede lid, onder meer te beoordelen of de ontheffing uit het oogpunt van een doelmatig beheer van afvalstoffen kan worden verleend. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat verweerder deze beoordeling heeft uitgevoerd. De Voorzitter ziet echter af van het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Hierbij betrekt hij dat de verbranding volgens de aan de ontheffing verbonden voorschriften slechts mag plaatsvinden bij gunstig weer en gunstige wind, er louter schoon hout mag worden verbrand en de verbranding op een zorgvuldige wijze dient te geschieden. Deze activiteit vindt jaarlijks plaats en is ruim van tevoren in de gemeente als attractie bekend gemaakt. Verder is het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening op een dusdanig laat tijdstip ingediend dat bij het treffen van een voorziening op een dergelijke korte termijn tot onrust en verwarring in de gemeente Alkemade aanleiding zou geven. Na afweging van alle betrokken belangen ziet de Voorzitter onvoldoende aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Uitgesproken in het openbaar overeenkomstig artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Helvoort
Voorzitter ambtenaar van Staat
361.