Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2168

Datum uitspraak2005-09-07
Datum gepubliceerd2005-09-07
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200501313/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard (hierna: het college), voorzover hier van belang, onder verlening van vrijstelling aan Gebelmij B.V. te Huissen (hierna: Gebelmij), een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een sportgebouw met bedrijfswoning op het perceel, kadastraal bekend gemeente Huissen, sectie G, nummer 1224, plaatselijk bekend "Sportpark De Blauwenburcht" te Huissen (hierna: het perceel).


Uitspraak

200501313/1. Datum uitspraak: 7 september 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1.    [appellanten sub 1], allen wonend te [woonplaats], 2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], appellanten, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/850 04/883 04/924 04/936 van de rechtbank Arnhem van 5 januari 2005 in het geding tussen: 1.    [appellanten sub 1], allen wonend te [woonplaats], 2.    [wederpartij 1], wonend te [woonplaats], 3.    [wederpartij 2, beiden wonend te [woonplaats], 4.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats] en het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard. 1.    Procesverloop Bij besluit van 19 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard (hierna: het college), voorzover hier van belang, onder verlening van vrijstelling aan Gebelmij B.V. te Huissen (hierna: Gebelmij), een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een sportgebouw met bedrijfswoning op het perceel, kadastraal bekend gemeente Huissen, sectie G, nummer 1224, plaatselijk bekend "Sportpark De Blauwenburcht" te Huissen (hierna: het perceel). Bij besluit van 16 maart 2004 heeft het college, voorzover hier van belang, het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, de vrijstelling aangepast in die zin dat deze wordt verleend van het bestemmingsplan "Sportvelden Bredestraat" en de verleende bouwvergunning gehandhaafd. Bij uitspraak van 5 januari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) de daartegen door onder anderen appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten sub 1 bij brief van 11 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en appellant sub 2 bij brief van 15 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2005, hoger beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 4 maart 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 21 maart 2005 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2005, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, advocaat te Arnhem en ing. M.H.M. van Kesteren, werkzaam voor DGMR, [appellant sub 2] in persoon, bijgestaan door mr. D. Pool, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.P.H. Weijde-Leenders en E.A.M. Vinck, beiden ambtenaar van de gemeente, en R. Brink, werkzaam voor Peutz B.V., zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Gebelmij, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan, aangezien de daarvoor vereiste goede ruimtelijke onderbouwing ontbreekt. Volgens appellanten is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, met name ter plaatse van woningen die op kortere afstand dan 30 meter van het sportgebouw staan, niet gewaarborgd. [appellanten sub 1] betwisten in dit verband het aan de beslissing op bezwaar ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek. Appellanten betogen voorts dat onvoldoende gemotiveerd van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de brochure) is afgeweken. 2.2.    Het perceel maakt onderdeel uit van een sportterrein, waaraan ingevolge het bestemmingsplan "Sportvelden Bredestraat" de uit te werken bestemming "Sportvelden" is toegekend. Volgens de in artikel 3, lid B, opgenomen uitwerkingsregels mag daar tot een oppervlakte van 1.000 m2 worden gebouwd ten behoeve van onder meer kleedruimten, tot een maximum goothoogte van 3,50 meter. Voor gebouwen in de vorm van tribunes geldt een maximum bebouwingsoppervlak van 2.000 m2 en een maximum bouwhoogte van 7 meter.    Het bouwplan voorziet in nieuwbouw voor het fitnesscentrum "Fitness Centre Huissen", dat thans in de kern van Huissen is gevestigd. Het sportgebouw behelst onder meer een fitnessruimte van 300 m2, 3 aerobicszalen van ieder 130 m2, een sauna met een (instructie)bad van 84 m2 en een horecavoorziening. Gelet op deze inrichting, de omvang van de voormelde ruimten en het beoogde gebruik van het sportgebouw is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college bij de toepassing van de brochure heeft mogen aansluiten bij de voor een sportschool vermelde categorie-indeling en afstanden. Het betoog van appellanten dat aangesloten had moeten worden bij de categorieën zwembaden dan wel sporthallen faalt dan ook.    In de "Planologische Onderbouwing Hervestiging Fitness Centre Huissen" (hierna: de ruimtelijke onderbouwing) is onderkend dat voor een aantal woningen wordt afgeweken van de in de brochure vermelde afstand van 30 meter en wordt onder meer gewezen op de noodzaak tot afscherming van de buitenruimte. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt verder dat deze afwijking aanleiding heeft gegeven tot het opstellen van een akoestisch onderzoek, waaruit is gebleken dat er geen akoestische belemmeringen bestaan voor de vestiging van het fitnesscentrum op de beoogde locatie. 2.2.1.    Niet is aannemelijk geworden dat het onderzoeksrapport van Peutz B.V. (hierna: Peutz) van 11 februari 2002, naar aanleiding van opmerkingen van de zijde van de provincie Gelderland aangevuld met het rapport van 18 oktober 2002, zodanige gebreken wat betreft de wijze van totstandkoming en de inzichtelijkheid van conclusies of leemten in het verrichte onderzoek vertoont dat het college zich daarop bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft mogen baseren. De door [appellanten sub 1] overgelegde contra-expertise van DGMR biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten, gelet op de daarop door Peutz gegeven reactie wat betreft de gehanteerde Handleiding, de muziekcorrectie in het licht van het heersende geluidsniveau, de in het bouwplan opgenomen geluidisolerende voorzieningen en de betekenis van het naleven van de standaard geluidgrenswaarden uit het Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit).    Uit de omstandigheid dat voor de beoordeling van de akoestische gevolgen van het fitnesscentrum is aangesloten bij dat Besluit volgt, anders dan [appellanten sub 1] betogen, niet dat het college een te beperkte belangenafweging heeft gemaakt. Daarbij is van belang dat bij het aan de beslissing op bezwaar ten grondslag gelegde akoestische onderzoek tevens is betrokken het stemgeluid van bezoekers die zich buiten het gebouw bevinden, alsmede de geluidbelasting die kan worden toegerekend aan de verkeersaantrekkende werking van het fitnesscentrum.    In deze procedure staat op zichzelf niet ter toets of aan de eisen van het Besluit wordt voldaan en er is geen grond om op voorhand aan te nemen dat het sportgebouw niet kan worden gebruikt zonder dat de in het Besluit bedoelde maximum geluidbelasting op de gevel van de omliggende woningen wordt overschreden. In dit verband hebben zowel het college als de vergunninghoudster gewezen op de mogelijkheid om nadere eisen te stellen. 2.3.    Wat betreft de door [appellanten sub 1] gestelde aantasting van privacy wordt het volgende overwogen.    Tussen de zuidelijke perceelsgrens en de muur die de patio afschermt resteert een ruimte van ongeveer 2,5 meter. Vast staat dat aan deze zijde van het perceel een bomenrij zal worden gehandhaafd. Langs de ramen in de zuidgevel, ter hoogte van de eerste verdieping, worden stalen lamellen aangebracht, waarmee het zicht op de woningen aan de Hovenkamp wordt beperkt. De afstand van die gevel tot de perceelsgrens bedraagt ongeveer 15 meter. Vanuit een aantal verblijfsruimten aan deze zijde van het gebouw is daarnaast, vanwege een tussenliggende vide, geen direct zicht op de woningen mogelijk. De gevel van het woongedeelte op de tweede verdieping is aan de zuidzijde teruggelegd, waarmee de afstand tussen die gevel en de perceelsgrens ongeveer 25 meter bedraagt. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich geen ernstige aantasting van privacy zal voordoen. In aanmerking genomen de vorenbedoelde afstanden is daarnaast niet aannemelijk geworden dat het bouwplan de door appellanten gevreesde lichthinder zal meebrengen. 2.4.    Appellanten hebben verder betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de bestaande parkeerproblemen, die met de komst van het fitnesscentrum zullen toenemen. 2.4.1.    Dit betoog faalt. Niet is betwist dat na de herinrichting van het sportpark 244 parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn. Evenmin is betwist dat de bestaande parkeeroverlast deels kan worden toegerekend aan nabij de sportvelden geparkeerde vrachtwagens. Gebruik van de ter plaatse aanwezige parkeercapaciteit door vrachtwagens zal na de herinrichting niet langer worden toegestaan. Verder is niet aannemelijk geworden dat het college voor het fitnesscentrum niet heeft kunnen uitgaan van een parkeerbehoefte van 62 parkeerplaatsen. Blijkens de tot de bouwaanvraag behorende situatieschets zijn op het perceel 44 parkeerplaatsen voorzien.     Gelet op het aantal parkeerplaatsen op het eigen terrein en op de na de herinrichting beschikbare parkeerplaatsen van het sportpark, is de Afdeling evenals de rechtbank van oordeel dat de door appellanten gestelde toeneming van de parkeeroverlast niet aannemelijk is gemaakt. 2.4.2.    Het betoog van [appellanten sub 1] dat het college heeft verzuimd ontheffing te verlenen van de in artikel 2.5.30 van de bouwverordening opgenomen verplichting om te voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein faalt eveneens.    Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Woningwet blijven, voor zover de voorschriften van de bouwverordening niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan, eerstbedoelde voorschriften buiten toepassing.    Het belang bij aanwezigheid van voldoende parkeerruimte is uitdrukkelijk en op genoegzame wijze meegewogen bij het verlenen van de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Daarmee heeft dat belang voldoende regeling gevonden. Onder die omstandigheid brengt een redelijke toepassing van artikel 9 van de Woningwet, gelet op de aard van de in artikel 19, eerste lid, van de WRO geregelde zelfstandige projectprocedure, met zich dat het bepaalde in artikel 2.5.30 van de bouwverordening moet wijken voor hetgeen met de vrijstelling mogelijk wordt gemaakt. 2.5.    [appellant sub 2] betoogt terecht dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak is voorbij gegaan aan zijn grond dat niet duidelijk is of de uitbreiding van het fitnesscentrum een deugdelijke financieel-economische basis heeft. Dit kan evenwel niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan financieel uitvoerbaar is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het bouwplan voorziet in nieuwbouw voor een bestaand bedrijf, dat volgens de planologische onderbouwing - naar niet is betwist - ongeveer 300 bezoekers per dag aantrekt, waarvan ongeveer de helft van buiten de kern Huissen afkomstig is. Met de uitbreiding van het fitnesscentrum wordt een groei naar 400 à 450 bezoekers verwacht. Voorts heeft het college ter zitting verklaard dat uit een accountantsrapport blijkt dat het nu voorziene fitnesscentrum financieel haalbaar is. 2.5.1.    Het betoog van [appellanten sub 1] dat het college onvoldoende aandacht heeft besteed aan alternatieve locaties slaagt niet. De door hen naar voren gebrachte omstandigheid dat ten tijde van de inspraak het sportpark reeds als voorkeurlocatie werd aangemerkt biedt daaraan geen grondslag. Evenmin valt in te zien dat daardoor geen reële inspraakmogelijkheid is geboden. In dit verband is tevens van belang dat het bestaan van alternatieve locaties er niet aan afdoet dat het college heeft te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat is ingediend. Als het bouwplan op zichzelf beschouwd aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven hen slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien door gebruikmaking van een alternatief een aanzienlijk beter resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is hier echter niet gebleken. 2.6.    Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de uit het bestemmingsplan voortvloeiende gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat in de beslissing op bezwaar voldoende gemotiveerd is afgeweken van de in de brochure voor een sportschool vermelde afstand van 30 meter tot woningen en dat het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Het college heeft dan ook in redelijkheid de gevraagde vrijstelling kunnen verlenen en het heeft op basis daarvan terecht bouwvergunning verleend. 2.7.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met enige aanvulling van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom    w.g. Van den Ende Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005 275.