Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2180

Datum uitspraak2005-08-25
Datum gepubliceerd2005-09-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers05 / 2730 WRO VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voor het te bouwen FOC heeft de gemeente Roosendaal besloten verkeersmaatregelen te treffen. Het betreft (ver-)plaatsing en verwijdering van borden en markering vanwege de noodzaak van herinrichting van de directe omgeving van verkeersknooppunt “De Stok” (aanleg/verandering van wegen en dergelijke). Naast het beroep tegen de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen dat besluit, is verzocht om schorsing van die ongegrondverklaring en dat besluit. De wettelijke grondslag van het primaire besluit is artikel 15 van de WVW en de hierop gebaseerde regelgeving. Voor feitelijke werkzaamheden die leiden tot nieuwe infrastructuur zoals wegen en rotondes, is geen verkeersbesluit nodig. Artikel 15 WVW ziet slechts op verkeersmaatregelen op en langs bestaande wegen. De rechtbank is niet bevoegd kennis te nemen van het beroep voor zover dit ziet op werkzaamheden waarvoor geen verkeersbesluit als bedoeld in artikel 15 WVW is vereist. Overigens is het primaire besluit niet op enig publiekrechtelijk rechtsgevolg gericht met betrekking tot die werkzaamheden. Het verleggen en verbreden van wegen en het realiseren van rotondes en bijbehorende “by passes” betreft feitelijke handelingen die aan de rechtsmacht van de bestuursrechter zijn onttrokken.


Uitspraak

05 / 2730 WRO VV RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht Voorzieningenrechter UITSPRAAK in de zaak van de stichting “Stichting behoud kleine kernen”, gevestigd te Roosendaal, verzoekster, gemachtigde mr. R.J.G. Bäcker, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, verweerder. 1. Het procesverloop Verzoekster en drie anderen hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 juli 2005 met kenmerk 148-05 (bestreden besluit), bekend gemaakt op dezelfde dag, inzake het treffen van diverse verkeersmaatregelen. Verzoekster heeft op 9 augustus 2005 verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 augustus 2005. Namens verzoekster is L.J.J.M. Klijs verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. van der Veen, die werd bijgestaan door mr. J.C.P.J.M. Vergouwen. 2. De beoordeling 2.1 Op 8 april 2004 is gevraagd om verlening van een bouwvergunning ten behoeve van een zogeheten “factory outlet centre” (FOC) op een terrein dat grenst aan de rijkswegen A17 en A58 en plaatselijk bekend als knooppunt “De Stok”. Bij besluit van 2 september 2004 heeft verweer-der vrijstelling van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen en een bouwvergunning ten be-hoeve van het FOC verleend. Thans is dit besluit geschorst ingevolge de uitspraak van de recht-bank van 29 juni 2005 met procedurenummers 05 / 453, 05 / 628 en 05 / 629 (LJN: AT9327). Met het oog op de realisering en de exploitatie van het FOC voelt de gemeente Roosendaal (ge-meente) de behoefte aan een omvangrijke herinrichting van de directe omgeving van knooppunt “De Stok”, in de vorm van aanleg en verandering van wegen en aanpassing van wegkruisingen en dergelijke. Een en ander is weergegeven op een door de Grontmij vervaardigde tekening ge-dateerd 13 december 2004 met kenmerk 178408_51_t01 (tekening). De tekening biedt tevens inzicht in de verkeersmaatregelen die de gemeente wil treffen indien en nadat de nieuwe ver-keersinfrastructuur rondom het perceel zal zijn gerealiseerd. Bij besluit van 8 februari 2005 (primair besluit), bekend gemaakt op 13 februari 2005, heeft verweerder besloten om “over te gaan tot plaatsing van alle bijbehorende borden en markering, zoals aangegeven op bijgevoegde tekeningen met nummer 178408_51_t01 (sectie 1, 2 en 3) d.d. 13-12-2004, die conform de Wegenverkeerswet 1994 en het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en het Besluit Administratieve Bepalingen inzake het Wegverkeer hier geplaatst c.q, aangebracht dienen te worden”. Per brief van 24 maart 2005 (bezwaar) hebben verzoekster en een groot aantal anderen bezwaar tegen het primaire besluit gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder – onder meer – het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten, en in dit kader nader omschreven op welke verkeersmaatregelen het primaire besluit precies betrekking heeft. Per brief van 9 augustus 2005 (beroep) hebben verzoekster en drie anderen beroep tegen het bestreden besluit ingesteld. 2.2 Verzoekster staat op het standpunt dat het primaire besluit rechtens onhoudbaar is. Daartoe heeft zij – kort en zakelijk weergegeven – betoogd dat het primaire besluit is genomen in strijd met de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) en het Besluit Administratieve Bepalingen inzake het Wegverkeer (BABW), dat de op de tekening aangegeven infrastructurele werkzaamheden leiden tot een onaanvaardbare verkeersdrukte en onveilige situaties, alsook dat de betreffende werk-zaamheden overbodig en te kostbaar zijn. Het beroep strekt tot vernietiging van het bestreden besluit en uiteindelijk tot herroeping van het primaire besluit. Het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening strekt tot schorsing van het primaire besluit. 2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de recht-bank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op ver-zoek een voor-lopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken be-langen, dat vereist. 2.4 De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslissing op een verzoek om voorlopige voor-ziening het resultaat dient te zijn van een belangen-afweging, waarbij moet worden bezien of uit-voering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddel-lijke uitvoering van dit besluit te dienen belang. Een voor-lopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit kan hierbij kan een belangrijke rol spelen. In zoverre heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter, en is het niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure. 2.5 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WVW geschiedt de plaatsing of verwijdering van bij algemene maatregel van bestuur – namelijk het BABW – aangegeven verkeerstekens, en onder-borden voorzover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een ver-keersbesluit. Volgens artikel 15, tweede lid, van de WVW geschieden maatregelen op of aan de weg tot wij-ziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een be-perking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken. Artikel 12 van het BABW bepaalt dat de plaatsing of verwijdering van de hierna genoemde ver-keerstekens moet geschieden krachtens een verkeersbesluit: a. de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot met G van bijlage I bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV), uitgezonderd de borden C22 en E9, alsmede de borden E4, E12 en E13 tenzij onder deze verkeersborden een onderbord als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder d, wordt aangebracht, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 8, derde lid; b. de volgende verkeerstekens op het wegdek: (I) doorgetrokken strepen, (II) de aanduiding van fietsstroken, (III) de aanduiding van busstroken en busbanen, (IV) voetgangersoversteekplaatsen, (V) gele doorgetrokken strepen, (VI) gele onderbroken strepen en (VII) haaietanden. 2.6 Op basis van de gedingstukken, de behandeling ter zitting en de in rechtsoverweging 2.5 aangehaalde wettelijke voorschriften gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat het primaire besluit betrekking heeft op de navolgende verkeersmaatregelen: a/1 het verwijderen van verkeersborden model G12a ten noorden van de Burg. Freijterslaan, in verband met het plan om het (brom)fietspad aldaar te laten vervallen; b/2 het plaatsen van verkeersborden model G12a en G12b aan de westelijke zijde van de oostelijke op- en afrit van rijksweg A17, in verband met het plan om ter plaatse een (brom)fietsoversteek te realiseren; c/3 het verplaatsen van verkeersborden model G12a ter hoogte van de noordzijde van de Wouwbaan tussen het kruispunt met de Burg. Freijterslaan en de nieuw aan te leggen rotonde, in verband met het plan om het (brom)fietspad ter plaatse te verleggen; d/4 het verplaatsen van verkeersborden model G12a in twee rijrichtingen aan de zuidzijde van de Wouwbaan tussen het kruispunt met de Burg. Freijterslaan en de nieuw aan te leggen rotonde, in verband met het plan om het (brom)fietspad ter plaatse te verleggen; e/5 het plaatsen van verkeersborden model C2 en C3 en onderbord model 0103 ter hoogte van de Heirweg, in verband met het plan om een aan deze weg grenzend parkeerterrein aan te leggen; f/6 het plaatsen van een verkeersbord model B6 te hoogte van de Heirweg en het in de nabij-heid ervan plaatsen van bord model D5r, in verband met het plan om een aan deze weg grenzend parkeerterrein aan te leggen; g/7 het plaatsen van verkeersborden model B6, D1 en D2 ter hoogte van de beoogde hoofd-ingang van het FOC, in verband met het plan om ter plaatse een rotonde te realiseren; h/8 het plaatsen van verkeersborden model B6 en D3 bij evenbedoelde rotonde, in ver-band met het plan om ter plaatse een zogeheten “by pass” te realiseren. Hierbij neemt de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking. De wettelijke grondslag van het primaire besluit wordt slechts gevormd door artikel 15 van de WVW en de op deze bepaling gebaseerde regelgeving. Voor het verrichten van feitelijke werkzaamheden die leiden tot nieuwe verkeersinfrastructuur zoals wegen en rotondes, is geen verkeersbesluit nodig. In dit kader acht de rechtbank van belang om te constateren dat artikel 15 van de WVW slechts ziet op het treffen van verkeersmaatregelen op en langs bestaande wegen. Uit een en ander concludeert de voorzieningenrechter dat de rechtbank niet bevoegd is kennis te nemen van het beroep voorzover dit strekt tot het tegengaan van werkzaamheden waarvoor geen verkeersbesluit als bedoeld in artikel 15 van de WVW is vereist, en overigens dat het primaire besluit niet op enig publiekrechtelijk rechtsgevolg is gericht voorzover dit betrekking heeft op evenbedoelde werkzaamheden. In dit kader oordeelt de voorzieningenrechter dat het verleggen en verbreden van wegen en (brom)fietspaden alsook het realiseren van rotondes en daarbij be-horende “by passes” slechts kunnen worden aangemerkt als feitelijke handelingen die aan de rechtsmacht van de bestuursrechter zijn onttrokken. Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het belang van verzoekster bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening onvoldoende spoedeisend is. Een schorsing van het primaire besluit kan immers – anders dan verzoekster kennelijk veronderstelt – niet tot gevolg hebben dat de gemeente de door haar beoogde fysieke herinrichting van het FOC-terrein en de omliggende gronden moet staken. Bovendien valt redelijkerwijs niet staande te houden dat het treffen van de verkeersmaatregelen waarop het primaire besluit betrekking heeft, moeilijk omkeerbaar is. Het gaat immers slechts om verkeersborden, die zonder veel moeite kunnen worden geplaatst en zonodig weer verwijderd. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding tot het geven van een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hierbij acht hij nog van belang dat de beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening slechts is bedoeld als een ordemaatregel en niet tevens als een voorschot op de uitkomst van de bodemprocedure. 2.7 Het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening zal worden afgewezen, wegens ge-brek aan spoedeisend belang van verzoekster. Om deze reden bestaat geen grond voor het uit-spreken van een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder. 3. De beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, rechter, en in aanwezigheid van mr. L.M. Koenraad, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2005. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open. Afschrift verzonden op: