
Jurisprudentie
AU2190
Datum uitspraak2005-09-07
Datum gepubliceerd2005-09-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/6155 WVG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/6155 WVG
Statusgepubliceerd
Indicatie
WVG-vervoersvoorziening. Afwijzing aanvraag om aanpassing van een autostoel.
Uitspraak
03/6155 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. L.A. van Kan, werkzaam bij het Buro voor Rechtshulp te Enkhuizen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 30 oktober 2003, reg.nr. WVG 02/1087.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 16 augustus 2005, waar appellant in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Koenhen, werkzaam bij gedaagde.
II. MOTIVERING
Voor de toepasselijke bepalingen van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en van de op die wet gebaseerde Verordening gehandicapten gemeente Enkhuizen 2001 (de Verordening) alsmede voor de feiten verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 27 december 2001 heeft gedaagde de aanvraag van appellant van 3 augustus 2001 om aanpassing van een autostoel afgewezen. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is door gedaagde onder verwijzing naar de artikelen 1.2, 3.1 en 3.2 van de Verordening bij besluit op bezwaar van 19 augustus 2002, ongegrond verklaard.
Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat er blijkens het medisch advies van de arts A.H.J. Olijhoek van de GGD van 4 oktober 2001 geen sprake is van objectief aantoonbare medische redenen waardoor appellant geen gebruik kan maken van het collectief vervoer, zodat appellant niet in aanmerking komt voor een individuele vervoersvoorziening, maar wel voor de in zijn geval goedkoopste adequate voorziening, zijnde de OV-taxi.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 19 augustus 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij is aangevoerd dat hij wegens benauwdheidsklachten die ontstaan door onder meer rooklucht geen gebruik kan maken van de OV-taxi. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant een brief van de arts A. Borgmeyer-Hoelen van 10 december 2003 ingezonden.
In reactie daarop heeft gedaagde desgevraagd ingezonden een nader sociaal-medisch advies van de medisch adviseur Olijhoek van 8 juli 2005.
De Raad komt tot de volgende beoordeling
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of appellant ten tijde in geding gebruik kon maken van de OV-taxi.
Evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak, met de strekking waarvan de Raad zich verenigt, is de Raad van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord.
Het standpunt van appellant dat hij geen gebruik kan maken van de OV-taxi vindt naar het oordeel van de Raad geen steun in de beschikbare medische gegevens.
De in hoger beroep ingezonden brief van de arts Borgmeyer-Hoelen, die werkzaam is op de pijnpolikliniek van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Deze arts heeft in een globale verklaring vermeld dat appellant niet in staat is van het collectief vervoer gebruik te maken wegens kortademigheids-klachten bij scherpe luchtjes zoals sigaretten- en parfumlucht. Gezien het feit dat appellant wel met regelmaat van het openbaar vervoer gebruik maakt kan aan deze verklaring niet de door appellant gewenste betekenis worden toegekend. In dit verband wijst de Raad ook op het nader - grondig onderbouwde - advies van de medisch adviseur Olijhoek, die in de brief van Borgmeyer-Hoelen geen aanknopingspunten ziet voor objectivering van de klachten van appellant.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. ’t Hooft als voorzitter en mr. H.J. de Mooij en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
EK3008