
Jurisprudentie
AU2288
Datum uitspraak2005-09-05
Datum gepubliceerd2005-09-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers05/3603 VVEROR
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2005-09-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers05/3603 VVEROR
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
De zorgvuldigheid die een bestuursorgaan bij zijn taakuitoefening dient te betrachten brengt in dit geval mee dat het ondanks het bepaalde in art. 6:20 lid 2 onder a Awb gehouden is om binnen 2 weken een inhoudelijk besluit op de aanvraag te nemen.
Uitspraak
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: VVEROR 05/3603-ZWI
Uitspraak
Naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de procedure tussen
[Belanghebbende], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde mr. M.R. Kooi, advocaat te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.
1. Overwegingen
Op 27 juni 2005 heeft verzoeker een exploitatievergunning aangevraagd.
Bij brief van 23 augustus 2005 heeft de gemachtigde van verzoeker bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag.
Tevens heeft de gemachtigde van verzoeker bij ongedateerde brief, ingekomen op 23 augustus 2005, de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld, het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 4:13 van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, of bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven.
De aanvraag dateert van 27 juni 2005. Door de gemachtigde van verweerder is op 30 augustus 2005 telefonisch bevestigd dat er nog immer niet is beslist op vorengenoemde aanvraag, zodat er niet tijdig is beslist op die aanvraag. Verweerder is van zins uiterlijk 9 september 2005 alsnog een besluit op de aanvraag te nemen. Verzoeker heeft aangegeven voor zijn broodwinning afhankelijk te zijn van exploitatie van de horeca-inrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd. Hij genereert thans geen inkomsten.
Ingevolge artikel 6:20, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb is een bestuursorgaan als verweerder hangende bezwaar niet gehouden een besluit op de aanvraag te nemen. Gelet op de hiervoor gememoreerde omstandigheden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker terecht heeft gesteld dat in zijn geval het treffen van een voorlopige voorziening als door hem verzocht dringend gewenst is, aangezien hij de termijn die verweerder heeft om een besluit op zijn bezwaar te nemen, niet kan afwachten. De zorgvuldigheid die een bestuursorgaan bij zijn taakuitoefening dient te betrachten, brengt in dit geval mee dat verweerder ondanks het bepaalde in het zojuist genoemde artikellid gehouden is om verzoeker binnen twee weken na heden een inhoudelijk besluit op diens aanvraag te verstrekken.
Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk gegrond, zodat, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, er uitspraak kan worden gedaan zonder zitting.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De voorzieningenrechter bepaalt de proceskosten op € 80,50 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben is de voorzieningenrechter niet gebleken.
De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding te bepalen dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 138,00 aan verzoeker dient te vergoeden.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
2. Beslissing
De voorzieningenrecher,
recht doende:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat verweerder wordt opgedragen binnen twee weken na dagtekening van deze uitspraak een beslissing te nemen op verzoekers aanvraag van 27 juni 2005,
bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 138,00 vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 80,50 en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van Zwieten.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. Fijneman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 september 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op: