
Jurisprudentie
AU2295
Datum uitspraak2005-09-02
Datum gepubliceerd2005-09-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 05/1683
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2005-09-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 05/1683
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding over te gaan tot schorsing van de tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning voor het plaatsen van een horeca-unit ten behoeve van de vestiging van een coffeeshop aan de rand van de wijk Vathorst te Amersfoort.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
Reg. nr.: SBR 05/1683
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, in het geding tussen:
het bestuur van de Bewonersvereniging Vathorst,
verzoekster,
de leden van het bestuur van de bewonersvereniging Vathorst,
verzoekers 1
en
[verzoeker] e.a. wonende te Amersfoort,
verzoekers 2,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort,
verweerder.
1. INLEIDING
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 24 juni 2005, waarbij aan [belanghebbende] (hierna: de vergunninghouder) ten behoeve van de coffeeshop De Schommel met toepassing van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) een tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning voor ten hoogste vijf jaar is verleend voor het plaatsen van een horeca-a unit op de locatie Bergenboulevard nabij de C1000, kadastrale aanduiding HLD02, sectie O, nr 217 (hierna: het perceel).
1.2 Het verzoek is op 19 augustus 2005 ter zitting behandeld, gevoegd met de zaken SBR 05/1752 en SBR 05/2132. De bestuursleden van verzoekster, [verzoeker] en [verzoeker] [verzoeker], zijn als gemachtigde van verzoekster en in persoon verschenen, bijgestaan door mr. L. Bolier, advocaat te Nunspeet. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door D.A. Roos en K. Vonck beiden werkzaam bij de gemeente Amersfoort. De vergunninghouder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. D.M. de Bruijn.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Ingevolge artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd, de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.4 Blijkens de Statuten van verzoekster stelt de vereniging zich - onder meer - tot doel de leefbaarheid in de wijk Vathorst te waarborgen. De leefbaarheid van de wijk Vathorst is een collectief belang dat uitstijgt boven de belangen van de individuele leden. Nu de vestiging van de coffeeshop een ruimtelijke uitstraling kan hebben op (een gedeelte van) de wijk, is verzoekster aan te merken als een belanghebbende bij het bestreden besluit.
De bestuursleden van verzoekster hebben in hun functie van bestuurder naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen rechtstreeks belang bij het bestreden besluit.
De coffeeshop is gelegen aan de zijde van de Bergenboulevard waar geen woningen staan. Hoewel de aanwezigheid van de coffeeshop wel ruimtelijke uitstraling op de directe omgeving zal hebben, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gezegd dat deze zich zal uitstrekken over de gehele wijk Vathorst. Slechts de woningen aan de Bergenboulevard met huisnummers 82 tot en met 230 bevinden zich in de directe omgeving van het perceel als gevolg waarvan de bewoners van deze woningen zicht op het perceel hebben en/of de ruimtelijke uitstraling van de coffeeshop kunnen ervaren. Deze bewoners zijn dan ook belanghebbenden bij het bestreden besluit. De overige bewoners van de wijk kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden aangemerkt als belanghebbenden.
Gelet op het voorgaande bestaat grond voor de verwachting dat het bezwaarschrift van de bestuursleden in persoon niet-ontvankelijk wordt verklaard, evenals het bezwaarschrift van de individuele bewoners voor zover deze niet wonen aan de Bergenboulevard 82 tot en met 230. Voor het treffen van een voorziening ten aanzien van hen is dan ook geen aanleiding.
2.5 Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan, voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO slechts verleend, indien aannemelijk is dat het beoogde bouwwerk niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven.
In artikel 45, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet is bepaald dat in een bouwvergunning voor een bouwwerk ten aanzien waarvan artikel 17 van de WRO wordt toegepast, een termijn wordt gesteld, na het verstrijken waarvan het bouwwerk niet langer in stand mag worden gehouden.
Ingevolge artikel 17, vierde lid, van de Woningwet is de termijn voor een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid, onder d, gelijk aan die waarvoor de vrijstelling bedoeld in artikel 17 van de WRO is verleend.
2.6 Op het perceel is het bestemmingplan “Uitwerkingplan De velden 1 Vathorst” (hierna: het bestemmingsplan) van toepassing. Op grond van het bestemmingplan heeft het perceel de bestemming Woondoeleinden W1.
2.7 Bij besluit van 30 september 2003 heeft de Raad van de gemeente Amersfoort de notitie uitwerking gemeentelijk coffeeshopbeleid (hierna het coffeeshopbeleid) vastgesteld, waarin de voorwaarden voor het vestigen van een coffeeshop zijn vastgelegd.
2.8 De vergunninghouder heeft op 18 januari 2005 een tijdelijke bouwvergunning aangevraagd voor de plaatsing van de horeca-a unit. Het plaatsen van deze horeca-unit is in strijd met het bestemmingsplan. Het bouwplan heeft ter inzage gelegen van 31 maart tot en met 13 april 2005. Naar aanleiding van de in dit kader ingediende zienswijzen is op 26 mei 2005 een nota van overwegingen (hierna: de nota) opgesteld. Vervolgens heeft verweerder bij het besluit van 15 juni 2005 de vrijstelling en de bouwvergunning verleend.
2.9 Mede gelet op het bepaalde in artikel 19 van het Bro moet in de eerste plaats worden nagegaan of de vrijstelling ten behoeve van de horeca tijdelijk is. Volgens de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State (ABRS), bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juli 2005 (zaaknummer 200407942/1 gepubliceerd op www.raadvanstate .nl) biedt de omstandigheid dat de verleende vrijstelling voor maximaal vijf jaar is verleend op zichzelf onvoldoende waarborg dat slechts sprake is van een tijdelijke situatie. Teneneinde het tijdelijk karakter te mogen aannemen, dienen daartoe concrete, objectieve gegevens voorhanden te zijn. Bij het ontbeken daarvan is toepassing van artikel 17 WRO niet mogelijk.
2.10 Voor het tijdelijk karakter van de bouwvergunning en het gebruik van het perceel heeft verweerder erop gewezen dat het gebied waar de coffeeshop wordt geplaatst in ontwikkeling is. Als deze plannen zijn gerealiseerd zal de aanwezigheid van een coffeeshop op deze plaats niet meer in overeenstemming zijn met het coffeeshopbeleid. De gedoogverklaring wordt telkens voor een jaar verleend. Als de plannen zijn gerealiseerd zal ook geen gedoogverklaring meer kunnen worden afgegeven. Daarnaast heeft de vergunninghouder voor het gebruik van de grond een huurovereenkomst gesloten met de eigenaar van de grond, ABV Beheer B.V., voor de duur van vijf jaar. Tenslotte heeft de vergunninghouder een brief overgelegd van de verhuurder van de bedrijfsunit waarin deze meedeelt dat de tijdelijke accommodatie tot vijf jaar voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit.
2.11 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn er gelet op de gedingstukken en hetgeen ter zitting is besproken, voldoende objectieve en concrete feiten om aan te nemen dat de horeca-a unit en het met het bestemmingsplan strijdige gebruik een tijdelijk karakter heeft. Bij dit oordeel heeft de voorzieningenrechter betrokken dat de verhuurder van de grond tevens de ontwikkelaar van het gebied is, zodat deze er belang bij heeft dat de horeca-unit verdwijnt op het moment dat er met een uitvoering van de plannen wordt begonnen. Bovendien is in de huurovereenkomst een boeteclausule opgenomen met als inhoud dat de vergunninghouder het gehuurde tijdig, voor het einde van de huurovereenkomst leeg en ontruimd aan de verhuurder oplevert op straffe van verbeuring van een direct opeisbare boete aan de verhuurder ten bedrage van €75.000,-.
Voorts heeft verweerder ter zitting toegelicht dat het perceel ligt op de plaats waar de ontsluitingsweg voor het achterliggende gebied is geprojecteerd. Zodra er een aanvang met de bouw wordt gemaakt zal de coffeeshop dan ook verwijderd moeten worden. Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd toepassing te geven aan artikel 17 van de WRO. Met betrekking tot de door verweerder gemaakte belangenafweging in het kader van de vrijstellingbevoegdheid overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
2.12 Met betrekking tot de noodzaak tot verplaatsing van de coffeeshop uit de Pothstraat naar een andere locatie heeft verweerder gewezen op de overlast als gevolg van de verkeerssituatie in de smalle Pothstraat en op het door de gemeenteraad geformuleerde uitgangspunt dat de coffeeshops worden gespreid over de wijken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit geen onredelijk uitgangspunt.
2.13 Naar aanleiding van het argument van verzoekers dat verweerder geen onderzoek heeft verricht naar alternatieve locaties overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) in beginsel heeft te beslissen over het bouwplan zoals dat, eventueel na aanpassing van een eerder plan, is ingediend. Indien dit (aangepaste) bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking dwingen, indien door gebruikmaking van een alternatief een aanzienlijk beter resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Verweerder heeft
er in dit verband op gewezen dat het coffeeshopbeleid tot gevolg heeft dat maar weinig locaties geschikt zijn om een coffeeshop te vestigen. De huidige locatie voldoet volgens verweerder wel aan dit beleid. Met betrekking tot de door verzoekers voorgestelde locatie op de carpoolplaats aan de A1 heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat een dergelijke afgelegen plaats veel onveiligheid met zich brengt. Indien deze locatie ter advisering aan de politie zal worden voorgelegd zal deze naar verwachting negatief adviseren, vanwege onvoldoende mogelijkheden tot toezicht. Gelet hierop kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gezegd dat de door verzoekers aangedragen locatie voldoet aan het eerdergenoemde criterium dat met deze locatie een aanzienlijk beter resultaat kan worden bereikt.
2.14 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de locatie thans voldoet aan de in het coffeeshopbeleid vastgestelde criteria. In dit verband is het volgende overwogen. Niet in geschil is dat is voldaan aan de in het beleid bepaalde minimumafstand van hemelsbreed 250 meter ten opzichte van een school. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan voorts niet worden gezegd dat de in de nabijheid van de coffeeshop gelegen (nood)winkels voldoen aan het in het beleid omschreven begrip “kernwinkelgebied”. Zoals verweerder ter zitting aan de hand van foto’s en kaarten heeft toegelicht is de Bergenboulevard een doorgaande rondweg om de wijk heen, waarbij thans nog slechts aan één zijde van de straat woningen zijn gebouwd. Van een “specifieke woonstraat” als bedoeld in het coffeeshopbeleid is derhalve evenmin sprake.
2.15 Blijkens de ter beschikking staande stukken voorziet het bouwplan voorts in vijf parkeerplaatsen die bestemd zijn voor de bezoekers van de coffeeshop. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het oordeel dat er parkeeroverlast zou ontstaan indien de coffeeshop op het perceel wordt gevestigd.
2.16 Hoewel de onrust van de bewoners over de komst van de coffeeshop niet onbegrijpelijk is, heeft verweerder in redelijkheid meer belang gehecht aan het vestigen van een coffeeshop op een plaats die voldoet aan de in het coffeeshopbeleid geformuleerde voorwaarden. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat dit beleid juist is ontwikkeld om eventuele negatieve effecten van coffeeshops te kunnen voorkomen. Met betrekking tot de vrees voor overlast overweegt de rechtbank dat verweerder heeft aangegeven dat een strikt handhavingsbeleid wordt gevoerd. In dit kader heeft verweerder gewezen op het handhavingsarrangement dat is gesloten tussen verweerder, het Openbaar Ministerie en de politieregio Utrecht, district Eemland Zuid. In dit handhavingsarrangement is opgenomen dat de gedoogverklaring voor een periode van een jaar wordt verleend, zodat de exploitant ieder jaar een nieuwe gedoogverklaring moet aanvragen. Bij de beoordeling van deze aanvraag zal de burgemeester ook rekening kunnen houden met de klachten en overlast. In het handhavingsarrangement is voorts geregeld op welke wijze bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk wordt opgetreden indien de coffeeshop overlast veroorzaakt. Daarnaast heeft verweerder gewezen op een motie van 1 februari 2005 die is aangenomen door de gemeenteraad, waarin verweerder wordt opgedragen “tot het uiterste te handhaven door in de gedoogbeschikking te laten opnemen dat er permanent toezicht bij de in- en uitgang moet zijn om regulerend op te kunnen treden tegen eventuele overlast op straat”.
2.17 De voorzieningenrechter volgt niet het standpunt van verzoekers dat verweerder zijn bevoegdheid gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend door vrijstelling te geven voor een horeca-a unit, terwijl daarin een coffeeshop gevestigd wordt. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat een coffeeshop altijd gevestigd zal zijn in een horecapand, zodat de verleende vrijstelling daarop ook zal zien. Dat vervolgens voor de exploitatie van de horecavoorziening als coffeeshop een gedoogverklaring noodzakelijk is maakt dit niet anders. Voorts merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder er nimmer twijfel over heeft laten bestaan dat de vrijstelling werd verleend in verband met de vestiging van de coffeeshop.
2.18 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat geen grond voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bezwaarschriftprocedure niet in stand zal blijven. Voor een veroordeling van om verweerder in de proceskosten te veroordelen bestaat dan ook geen aanleiding.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. drs. R. in 't Veld, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. S. Meurs mr. drs. R. in 't Veld
Afschrift verzonden aan partijen op: