Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2356

Datum uitspraak2005-09-01
Datum gepubliceerd2005-09-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6003 CSV + 04/6004 CSV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hoofdelijke aansprakelijkheidsstelling voor onbetaald gelaten premies werknemersverzekeringen.


Uitspraak

04/6003 CSV 04/6004 CSV U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellanten], appellanten, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. ?. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellanten heeft mr. drs. J.L.J.M. van de Mortel, advocaat te Leidschendam, hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Haarlem op 29 september 2004 onder kenmerk 04/608 en 04/609 tussen partijen gewezen uitspraak. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellanten is bij brief van 4 juli 2005 een nader stuk ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 14 juli 2005, waar appellant [appellant] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Van de Mortel, terwijl gedaagde zich zoals tevoren schriftelijk bericht niet heeft laten vertegenwoordigen. ??. MOTIVERING Bij besluiten van 20 november 2003 heeft gedaagde appellanten op grond van artikel 16c, eerste lid onder c, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) in samenhang met artikel 16c, tweede lid, van de CSV, als middellijk bestuurders hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de door [naam bedrijf] over de jaren 2002 en 2003 onbetaald gelaten premies werknemersverzekeringen ten bedrage van € 236.209,21. Gedaagde heeft zijn besluiten na bezwaar gehandhaafd bij besluiten van 23 februari 2004. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen laatstgenoemde besluiten ongegrond verklaard. Appellanten hebben in hoger beroep de juistheid van de aangevallen uitspraak bestreden. De in hoger beroep aangevoerde gronden zijn in essentie een herhaling van hetgeen in de procedure bij de rechtbank is aangevoerd en komen er op neer dat appellanten van mening zijn dat gedaagde ten onrechte artikel 16c van de CSV aan de besluiten van 23 februari 2004 ten grondslag heeft gelegd. Namens appellanten is betoogd dat de bestuurders van [naam bedrijf], zijnde de vennoten, hoofdelijk aansprakelijk gesteld hadden moeten worden op grond van artikel 16d van de CSV, aangezien zij rechtspersoonlijkheid bezittende lichamen zijn als bedoeld in voornoemd artikel en zij aldus aansprakelijk zijn voor het betalen en deze premies aldus ook verschuldigd zijn. Voorts is namens appellanten een beroep gedaan op de in artikel 33, vierde lid, van de Invorderingswet vervatte disculpatiemogelijkheid, welke per 1 januari 2006 ook voor de sociale verzekeringswetten zal gaan gelden. Deze gronden zijn, naar het oordeel van de Raad, door de rechtbank terecht en met een juiste motivering verworpen. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe. Ingevolge artikel 16c, eerste lid aanhef en onder c, van de CSV, is hoofdelijk aansprakelijk voor de (voorschot-)premie verschuldigd door een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid of door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat niet volledig rechtsbevoegd is: ieder van de bestuurders. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt indien een bestuurder van een lichaam zelf een lichaam is, onder bestuurder mede verstaan ieder van de bestuurders van het laatstbedoeld lichaam. Dit betekent dat bij lichamen zonder rechtspersoonlijkheid alle bestuursleden voor de premie kunnen worden aangesproken. Vast staat dat premie verschuldigd is door de primair premieplichtige werkgever, in het onderhavige geval [naam bedrijf]. Aangezien een v.o.f. een lichaam is zonder rechtspersoonlijkheid is artikel 16c van de CSV exclusief van toepassing en heeft gedaagde dit artikel op juiste gronden aan de besluiten op bezwaar ten grondslag gelegd. De Raad kan appellanten dan ook niet volgen in hun betoog dat de aansprakelijkstelling had dienen te geschieden op grond van het bepaalde in artikel 16d van de CSV. Voorts staat blijkens de uittreksels uit het handelsregister vast dat appellant [appellant] bestuurder was van Vero Holding B.V., welke vennootschap bestuurder was van Vero Marketing B.V., welke vennootschap bestuurder was van [naam bedrijf] Hieruit volgt dat gedaagde appellanten terecht op grond van artikel 16c, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met het tweede lid, van voornoemd artikel, van de CSV, als bestuurders hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de door [naam bedrijf] onbetaald gebleven premies. Het beroep op artikel 33, vierde lid, van de Invorderingswet betreft toekomstige wetgeving en kan alleen al om die reden niet slagen. Het hoger beroep slaagt dan ook niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. ???. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2005. (get.) N.J. van Vulpen-Grootjans. (get.) J.P. Mulder. MvK31085