Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2362

Datum uitspraak2005-09-09
Datum gepubliceerd2005-09-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers05/1916 vv
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verzoeken om voorlopige voorziening die strekken tot het - doen- verwijderen van een kotter van zijn ligplaats in de haven te woonplaats afgewezen.


Uitspraak

Rechtbank Alkmaar Sector Bestuursrecht Voorzieningenrechter UITSPRAAK op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr: 05/1916, 05/1917 en 05/1918 Inzake: 1. [verzoeker 1] 2. [verzoeker 2] 3. [verzoeker 3], allen wonende te [woonplaats], verzoekers, tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluiten De besluiten van verweerder van 6 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, 6 juli 2004, verzonden op 8 juli 2004 en 20 september 2004, verzonden op 21 september 2004. 2. Zitting Datum: 31 augustus 2005. Verzoekers zijn, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen, bijgestaan door [adviseur], rechtskundig adviseur te Garrelsweer. Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigden mr. [gem.], drs. [gem.] en mr. [gem.], allen werkzaam voor verweerders gemeente. 3. Ontstaan en loop van het geding Registratienummer 05/1917 Bij besluit van 6 januari 2003 heeft verweerder afgewezen het verzoek van onder andere verzoekers om handhavend op te treden tegen het door [belanghe[belanghebbende], dan wel [bela[belanghebbende]nde]., dan wel [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende]), afgemeerd houden van de kotter ‘[kotter]’ (hierna: de [kotter]) op een perceel [haven]over de [adres] te [woonplaats] (hierna: de ligplaats). Bij besluit van 14 april 2003 heeft verweerder het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 mei 2004 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 14 april 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 juli 2005 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State - het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep gegrond verklaard; - de uitspraak van de rechtbank van 11 mei 2004 vernietigd, voor zover daarbij het besluit om niet op te treden tegen met het bestemmingsplan strijdig gebruik in stand is gelaten; - het ingestelde beroep bij de rechtbank in zoverre gegrond verklaard; - het besluit van verweerder van 14 april 2003 vernietigd, voorzover daarbij de weigering op te treden tegen met het bestemmingsplan strijdig gebruik is gehandhaafd. Registratienummer 05/1916 Op of omstreeks 20 april 2004 heeft verweerder aan de heer [belanghebbende] mondeling toestemming verleend om met de [kotter] de ligplaats in te nemen. Hiertegen was namens verzoekers al bij faxbericht van 4 april 2004 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 juli 2004, verzonden op 8 juli 2004, heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit is namens verzoekers bij faxbericht van 18 augustus 2004 beroep ingesteld. Bij brief van 20 september 2004, verzonden op 21 september 2004, heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Registratienummer 05/1918 Bij besluit van 20 september 2004, verzonden op 21 september 2004, heeft verweerder aan de heer [belanghebbende] bevestigd dat aan hem op of omstreeks 20 april 2004 mondeling toestemming is verleend om met de [kotter] de ligplaats in te nemen. Tegen dit besluit is namens verzoekers bij faxbericht van 2 november 2004 bezwaar gemaakt. Registratienummers 05/1916, 05/1917 en 05/1918 Bij faxbericht van 19 augustus 2005 is de voorzieningenrechter namens verzoekers verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat de besluiten van 6 januari 2003, 4 april 2004 en 20 september 2004 worden geschorst en voorts dat verweerder bij wege van voorlopige voorziening verweerder wordt verboden gedurende de schorsing aan [belanghebbende] of enige andere derde direct of indirect toestemming te verlenen om met de [kotter] de [haven] in te varen en in strijd met het bestemmingsplan af te meren op zijn ligplaats. De verzoeken zijn ter zitting van 31 augustus 2005 behandeld. 4. Motivering 4.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft zijn oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is niet bindend voor de beslissing in die procedure. 4.2 [belanghebbende] exploiteert sinds 1972 een onderneming die zich onder mee bezighoudt met het verhandelen en restaureren van schepen. Begin 2001 heeft [belanghebbende] de [kotter] aangekocht, die op een scheepswerf is gerestaureerd en sinds oktober 2002 – met korte onderbrekingen – op zijn ligplaats is afgemeerd om het binnenwerk af te maken. Ook thans voert [belanghebbende] nog werkzaamheden uit op de [kotter] in verband met het binnenwerk en het onderhoud. De [kotter] heeft een lengte van 23,5 meter en is - deels - ongeveer 6 meter hoog. 4.3 Verzoekers wonen aan de [haven] op de nummers [(...)]. Verzoekers stellen nu al een reeks van jaren overlast te ondervinden van de [kotter] omdat zij beperkter uitzicht vanuit en minder zonlicht in hun woningen hebben. Verzoekers sub 2 en 3 stellen voorts dat er sprake is van een aantasting van hun privacy in verband met inkijk in hun slaapkamer vanuit de stuurhut van de [kotter]. Verzoekers beogen met hun verzoeken om een voorlopige voorziening te bewerkstelligen dat de [kotter] door of op last van verweerder wordt verwijderd van zijn ligplaats. 4.4 Verzoekers hebben hun verzoeken om een voorlopige voorziening gedaan ten aanzien van een drietal besluiten. Het eerste besluit betreft de weigering van verweerder om handhavend op te treden tegen het door [belanghebbende] afgemeerd houden van de [kotter] op het perceel. Verweerder heeft zich in dit besluit op het standpunt gesteld dat hij niet bevoegd is handhavend op te treden omdat het afmeren van de [kotter] weliswaar niet in overeenstemming is met de ter plaatse geldende bestemming, doch dat het onder de beschermende werking van het overgangsrecht valt. In het tweede besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoekers tegen de door verweerder aan [belanghebbende] verleende mondelinge toestemming om met de [kotter] zijn ligplaats in te nemen niet-ontvankelijk verklaard omdat het geen besluit is in de zin van de Awb. Het derde besluit betreft de schriftelijke bevestiging door verweerder van genoemde mondelinge toestemming. 4.5 In de over het eerste besluit gevoerde procedure heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in hoogste instantie bij uitspraak van 27 juli 2005 geoordeeld dat de beschermende werking van het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik van het perceel is vervallen en dat dit gebruik derhalve in strijd is met het bestemmingsplan. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat verweerder in dit geval niet met het verlenen van mondelinge toestemming volgens de Havenverordening had mogen volstaan, zodat het innemen van de ligplaats in strijd is met artikel 2.1 van die verordening. Het verlenen van toestemming kan immers slechts aan de orde zijn in spoedeisende gevallen voor een eenmalige gedraging of handeling van korte duur. Daarvan is hier geen sprake. 4.6 Het oordeel van de Afdeling in haar uitspraak van 27 juli 2005 leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het besluit waarbij verweerder heeft geweigerd handhavend op te treden tegen de [kotter] na heroverweging op de grondslag van het bezwaar en met inachtneming van hetgeen door de Afdeling is overwogen niet zal kunnen worden gehandhaafd. De door verweerder verleende toestemming om met de [kotter] anders dan eenmalig of kortdurend ligplaats in te nemen zal evenmin stand kunnen houden. 4.7 Het bij wege van voorlopige voorziening schorsen van de in geding zijnde besluiten beantwoordt evenwel niet aan hetgeen verzoekers met deze procedure beogen. Met een dergelijke schorsing is de [kotter] immers nog niet vertrokken van zijn ligplaats. Dit resultaat wordt slechts bereikt indien de voorzieningenrechter, vooruitlopend op de te nemen beslissing op bezwaar over het eerste besluit, verweerder opdraagt de [kotter] te –doen – verwijderen. 4.8.1 Zo bezien is de door verzoekers gevraagde voorziening om de [kotter] te doen verwijderen, een te ingrijpende maatregel in het kader van een (voorlopig) oordeel over het tweede en derde besluit. 4.8.2 De voorzieningenrechter overweegt voorts dat de bevoegdheid om handhavend op te treden bij verweerder berust. Dat in beginsel van die bevoegdheid gebruik dient te worden gemaakt als een illegale situatie is geconstateerd, neemt niet weg dat vóór een besluit daartoe wordt genomen eerst alle betrokken belangen moeten worden afgewogen en dat in bijzondere omstandigheden kan worden afgezien van handhavend optreden. Het nemen van zo’n besluit ligt niet op de weg van de bestuursrechter. Het verzoek om de [kotter] te verwijderen is dus ook in het kader van een voorlopig oordeel over het eerste besluit een ingrijpende maatregel. 4.8.3 Namens verweerder is ter zitting aangegeven dat het college zich nog beraadt over de mogelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan en vergunning op grond van de Havenverordening te verlenen. Bij een beslissing over handhavend optreden wenst verweerder ook de belangen van [belanghebbende] te betrekken, niet alleen als het gaat om de vraag of dat moet plaatsvinden maar ook, als het antwoord op die vraag ja luidt, bij het bepalen van een termijn waarbinnen dat moet plaatsvinden. 4.8.4 De vraag of er zicht is op legalisering van de aanwezigheid van de [kotter] kan nu dus nog niet worden beantwoord. Gelet op het standpunt dat verweerder in de bestreden besluiten heeft ingenomen en gelet op de recente datum van de uitspraak van de Afdeling, kan verweerder dat naar de mening van de voorzieningenrechter niet worden verweten. 4.8.5 Verder overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers hem ervan hebben overtuigd dat zij de aanwezigheid van de [kotter] als onevenredig belastend beleven en dat sprake is van verhitte gemoederen, maar zij hebben hem er niet van overtuigd dat de hinder die de [kotter] objectief bezien voor de omgeving meebrengt zo ernstig is als in hun beleving. 4.8.6 Al het voorgaande afwegend ziet de voorzieningenrechter op dit moment niet een zo spoedeisend en zwaarwegend belang aan de kant van verzoekers dat dit het doen verwijderen van de [kotter] kan rechtvaardigen. Gelet op het tijdsverloop na het verzoek om handhavend optreden vindt de voorzieningenrechter het wel van belang dat verweerder binnen afzienbare tijd opnieuw beslist over de bezwaren tegen het eerste en het derde besluit. Verweerder heeft ter zitting toegezegd dat binnen tien weken na de uitspraak van de Afdeling te zullen doen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat verweerder zich hieraan houdt. 4.9 Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 5. Beslissing De voorzieningenrechter, - wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af. Aldus gewezen door mr. M. Kraefft, voor-zieningen-rechter, in tegen-woordig-heid van mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, als griffier. Uitgesproken in het openbaar op: 9 september 2005 door voornoemde voor-zieningen-rechter, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier, De voorzieningenrechter, Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.