Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2400

Datum uitspraak2005-09-01
Datum gepubliceerd2005-09-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6754 CSV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Poolse werknemers. Loonheffing volgens anoniementarief. Dient werkgever onderzoek te doen naar verblijfsstatus? Koppelingswet. Hoorplicht.


Uitspraak

04/6754 CSV U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij beroepschrift van 8 december 2004 heeft mr. W.J.M. Overtoom, belastingadviseur te Schagen, als gemachtigde van appellante op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Alkmaar op 2 november 2004, nummer 04/696, tussen partijen gewezen uitspraak (hierna: de aangevallen uitspraak). Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 21 juli 2005, waar namens appellante is verschenen J.H. Nieuwenhuizen, kantoorgenoot van de gemachtigde, en waar gedaagde niet is verschenen. II. MOTIVERING Gedaagde heeft geconstateerd dat appellante met betrekking tot vier Poolse werknemers premies heeft afgedragen, doch daarbij heeft nagelaten rekening te houden met het anoniementarief voor de loonheffing. Daartoe was appellante volgens gedaagde gehouden omdat zich van de betreffende werknemers geen afschriften van identiteitsbewijzen en loonbelastingverklaringen in de loonadministratie van appellante bevonden. Gedaagde is vervolgens overgegaan tot aanvullende premieheffing over 2000 naar het anoniementarief met betrekking tot de vier Poolse werknemers. Gedaagde heeft het bezwaar van appellante tegen de opgelegde premienota 2000 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het besluit op bezwaar vernietigd wegens schending van de hoorplicht en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit in stand blijven. Gedaagde heeft in de aangevallen uitspraak berust. Appellante heeft het hoger beroep expliciet beperkt tot het navolgende geschilpunt. Appellante stelt zich op het standpunt dat de betreffende personen op grond van de Koppelingswet niet verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringswetten, zodat voor deze personen geen premieplicht bestaat. Daarbij wijst appellante op de op gedaagde ingevolge het Besluit beleid toetsing verblijfstitel (Stcrt. 2001, 62) rustende verplichting om bij aanmelding van de werknemers onderzoek te doen naar de verblijfsstatus van de werknemers. Gedaagde stelt zich op het standpunt dat het beroep op de Koppelingswet gepasseerd moet worden. Weliswaar heeft gedaagde na de aanmelding van de betrokken werknemers geen onderzoek ingesteld naar de verblijfsstatus doch zulks brengt niet mee dat de bewijslast, ter zake van de vraag of de betreffende werknemers niet verzekerd zijn op grond van de Koppelingswet, op hem komt te rusten. In geding is de vraag of de aangevallen uitspraak in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 20 januari 2005, LJN AS7596, ligt het primair op de weg van de werkgever om zich te vergewissen van de verblijfsrechtelijke positie van de werknemers. Gedaagde mag er in beginsel van uit gaan dat een werkgever slechts voor (verzekerde) werknemers loonopgave doet en premies afdraagt. Indien de werkgever zich, zoals appellante, meerdere jaren later op het standpunt stelt dat sprake was van illegale werknemers, dan mag van de werkgever verwacht worden dat hij sluitend bewijs levert van de juistheid van die stelling. Dat bewijs acht de Raad niet geleverd met de enkele stelling van de werkgever dat hij heeft nagelaten de voor de betreffende personen vereiste tewerkstellingsvergunningen aan te vragen. Aan het voorgaande doet niet af dat gedaagde overeenkomstig het tot 1 april 2001 geldende Besluit toets verzekeringsplicht vreemdelingen, bij aanmelding van een dienstverband van een vreemdeling in het algemeen de verblijfsstatus van de vreemdeling toetst middels raadpleging van de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Al zou gedaagde deze verificatie wel hebben uitgevoerd dan zou zulks niet tot uitsluitsel hebben geleid nu immers niet waarschijnlijk is dat de betreffende werknemers in de GBA zijn opgenomen. In dat geval zou gedaagde zich tot de werkgever hebben gewend, op wie ook dan de bewijslast zou hebben gerust dat de betrokken werknemers niet verzekerd waren. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. drs. C.M. van Wechem en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2005. (get.) G. van der Wiel. (get.) M. Renden.