Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2404

Datum uitspraak2005-08-16
Datum gepubliceerd2005-09-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/2578 WVG
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanvraag vervoersvoorziening WVG. Terecht is geoordeeld dat betrokkene niet is aangewezen op een handbewogen rolstoel.


Uitspraak

P R O CE S – V E R B A A L van de mondelinge uitspraak op 16 augustus 2005 van de CENTRALE RAAD VAN BEROEP Enkelvoudige kamer: mr. M.I. 't Hooft, als voorzitter en mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier. 1e zaak, reg. nr 03/2578 WVG: [appellant], appellant, niet verschenen, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, niet verschenen. Gelet op de onderzoeksbevindingen, neergelegd in de onder de aan partijen bekende gedingstukken aanwezige rapporten van de onafhankelijke deskundigen W.C.G. Blanken, revalidatiearts en J.M.E. van Zandvoort, zenuwarts, oordeelt de Raad dat appellant, beschouwd naar objectief medische maatstaf als vereist ingevolge artikel 1, eerste lid, onder a van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), juncto artikel 1.2, eerste lid onder b van de op die wet gebaseerde gemeentelijke verordening, niet is aangewezen op een handbewogen rolstoel. Ook de betrokken geneeskundige van de GGD, J. Dekker, komt tot die slotsom. Blijkens de hiervoor genoemde eenduidige en zorgvuldig onderbouwde medische rapporten heeft appellant, objectief medisch bezien, geen somatische en/of psychiatrische beperking als gevolg van ziekte of gebrek waardoor hij ten tijde in geding zou zijn aangewezen op een voorziening om zich binnen- en buitenshuis te verplaatsen. Terecht derhalve heeft de rechtbank Assen bij de aangevallen uitspraak van 14 april 2003 de in het bestreden besluit van 19 augustus 2002 gehandhaafde afwijzing in stand gelaten. Dit klemt temeer, nu de beide onafhankelijke deskundigen unaniem benadrukken dat een verplaatsingsvoorziening niet geïndiceerd is (en zelfs antirevaliderend werkt omdat appellant daardoor in zijn ziektegedrag wordt gesterkt) en dat essentieel is dat appellant stappen zet om (met professionele hulp) de gedragsbevestigende invloed vanuit het gezin te ontstijgen. De Raad heeft, uitgaande van het toepasselijk toetsingskader bij en krachtens de Wvg, in hetgeen namens appellant -bij wijze van herhaling van het gestelde in eerste aanleg en in het vorige geding bij de Raad (reg.nr 02/1811 WVG)- is aangevoerd, geen aanknopingspunt gevonden voor een ander oordeel en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De Raad beslist als volgt. Bevestigt de aangevallen uitspraak. Waarvan proces-verbaal. Utrecht, 16 augustus 2005. De plv griffier. De fungerend voorzitter. mr. A.H. Polderman-Eelderink mr. M.I.'t Hooft