Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2446

Datum uitspraak2005-06-11
Datum gepubliceerd2005-09-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 04/2135
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om korting te verlenen op de door haar ten behoeve van haar werknemer [werknemer] verschuldigde premie voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en het werkgeversdeel van het Algemeen Werkloosheidsfonds niet in behandeling genomen, omdat niet werd voldaan aan de geldende voorwaarden.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 04/2135 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [bedrijf] B.V. ,gevestigd te Nijmegen, eiseres, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 10 augustus 2004. 2. Procesverloop Bij besluit van 1 juli 2004 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om korting te verlenen op de door haar ten behoeve van haar werknemer [werknemer] verschuldigde premie voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en het werkgeversdeel van het Algemeen Werkloosheidsfonds niet in behandeling genomen, omdat niet werd voldaan aan de geldende voorwaarden. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 3 mei 2005. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door mr. M.J.H.J. Paes, welke als bedrijfsjurist bij haar werkzaam is. Verweerder heeft zich met voorafgaande berichtgeving niet doen vertegenwoordigen. 3. Overwegingen Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres de aanvraag niet tijdig heeft ingediend nu de betrokken arbeidsgehandicapte werknemer op 1 december 2002 in haar bedrijf is herplaatst en het verzoek, gedaan op 27 juni 2004, eerst op 30 juni 2004, en dus niet binnen een jaar, door verweerder is ontvangen. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de werknemer met de beslissing van verweerder van 23 mei 2003 als arbeidsgehandicapt is aangemerkt en dat hij eerst op 1 juli 2004 in zijn nieuwe functie is benoemd zodat de aanvraag wel binnen een jaar is ingediend. Daarbij heeft eiseres aangegeven dat in dit kader het verschil tussen “een functie” en “werkzaamheden” relevant is. Volgens eiseres kan pas van hervatten in een functie worden gesproken indien het gaat om voor de werkgever relevante, organisatorisch ingebedde, niet toevallige werkzaamheden, die binnen het kader van de hervatting van de werknemer passend dienen te zijn en waarbij rekening wordt gehouden met zijn beperkingen. Naar de mening van eiseres volgt ook daaruit dat de aanvraag tijdig is gedaan omdat de betreffende werknemer niet op 1 november 2002 is herplaatst maar pas met ingang van 1 juli 2004 in zijn nieuwe functie is benoemd. Ten slotte heeft eiseres nog aangevoerd dat verweerder haar, gelet op de geheel verschillende standpunten van partijen, ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens artikel 18a van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, voor zover hier van belang, wordt in afwijking van artikel 7:2 van de Awb de belanghebbende in een bezwaarschriftprocedure ten aanzien van een besluit ingevolge deze wet, gehoord op zijn verzoek. Aangezien gesteld noch is gebleken dat eiseres heeft verzocht om haar bezwaren mondeling te mogen toelichten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder haar terecht daartoe niet in de gelegenheid heeft gesteld. Ingevolge artikel 79b, tweede lid, van de WAO wordt de werkgever op diens aanvraag, met betrekking tot de werknemer die arbeidsgehandicapt is geworden als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (hierna: Wet Rea), voor zolang de dienst-betrekking duurt doch ten hoogste gedurende een jaar nadat die werknemer zijn eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde werkgever geheel of gedeeltelijk heeft hervat dan wel gedurende een jaar nadat diens arbeidsplaats is aangepast tot behoud, herstel of ter bevordering van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van die werk- nemer, een korting toegekend van € 1021 per jaar op de door hem verschuldigde premie bedoeld in artikel 76a. Een aanvraag als bedoeld in dit lid wordt binnen een jaar nadat de werknemer zijn eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde werkgever geheel of gedeeltelijk heeft hervat dan wel binnen een jaar nadat de arbeidsplaats is aangepast, gedaan. Volgens artikel 2, eerste lid, aanhef en sub a, van de Wet Rea wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen onder arbeidsgehandicapte verstaan de persoon die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO, de WAZ of de WAJONG. Ingevolge het bepaalde in het derde lid van dat artikel wordt in die wet tevens onder arbeidsgehandicapte verstaan de persoon die niet behoort tot een categorie van personen als bedoeld in het eerste en tweede lid doch ten aanzien van wie op grond van een medische-arbeidskundige beoordeling is vastgesteld dat hij in verband met ziekte of gebrek een belemmering heeft bij het verkrijgen of verrichten van arbeid. De rechtbank constateert dat partijen in de eerste plaats verdeeld worden gehouden door het antwoord op de vraag op welke datum de betreffende werknemer, [werknemer] , zijn eigen arbeid of een andere functie bij zijn werkgever geheel of gedeeltelijk heeft hervat. Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is nadat [werknemer] arbeidsongeschikt werd, duidelijk geworden dat hij niet meer zou kunnen terugkeren in zijn eigen functie. Vervolgens is bij eiseres een nieuwe functie voor hem gezocht en gevonden. Vanaf 2 september 2002 kon [werknemer] bij wijze van arbeidstherapie in de nieuwe functie beginnen. Op 30 september 2002 is hij echter geheel uitgevallen waarna hij vervolgens op 14 october 2002 zijn werkzaamheden weer heeft hervat. Met ingang van 1 juli 2004 is [werknemer] vervolgens in zijn nieuwe functie benoemd. In de van toepassingzijnde wet- en regelgeving wordt geen onder- scheid gemaakt tussen het al dan niet op arbeidstherapeutische basis verrichten van de betreffende werkzaamheden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in beginsel de datum waarop [werknemer] in de nieuwe functie heeft hervat het moment is waarop het jaar, waarbinnen ingevolge artikel 79b, tweede lid, van de Wet Rea de aanvraag voor premiekorting dient te worden gedaan, een aanvang neemt. Blijkens de gedingstukken is [werknemer] op 14 october 2002 na een korte ziekteperiode weer in zijn nieuwe functie begonnen. Verweerder heeft echter 1 december 2002 als datum waarop [werknemer] heeft hervat, aangehouden. De rechtbank ziet daarin voldoende reden om ook van die datum uit te gaan als het tijdstip waarop [werknemer] zijn andere functie heeft hervat. De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat het verrichten van werkzaamheden niet voldoende is om van hervatten in de zin van bedoelde wetsbepaling te kunnen spreken maar dat daarvan eerst sprake is indien een functie wordt vervuld. De rechtbank begrijpt artikel 79b, tweede lid, van de Wet Rea, voor zover in het onderhavige geding van belang, aldus dat voor de bepaling van het tijdvak waarover de daar bedoelde premiekorting kan worden verleend, het tijdstip van belang is waarop de betreffende werknemer zijn eigen arbeid heeft hervat dan wel in een andere functie is begonnen. Derhalve is bepalend het moment waarop er werkzaamheden worden verricht. Dat kan het eigen dan wel ander werk zijn. Het gebruik van het woord functie dient slechts ter onderscheiding van de eigen arbeid van de werknemer. De rechtbank stelt vervolgens vast dat niet in geschil is dat [werknemer] arbeidsgehandicapt is in de zin van artikel 2 van de Wet Rea. Partijen verschillen echter van mening over het antwoord op de vraag met ingang van welke datum [werknemer] als zodanig valt aan te merken. De rechtbank constateert vervolgens dat noch in het primaire besluit noch in de beslissing op bezwaar wordt aangegeven dat en met ingang van welk datum [werknemer] als arbeidsgehandicapt moet worden aangemerkt. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder aan de betreffende werknemer met ingang van 28 april 2003 een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% heeft toegekend. Derhalve dient [werknemer] ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en sub a, van de Wet Rea in ieder geval met ingang van genoemde datum als arbeidsgehandicapt te worden aangemerkt. Blijkens het verweerschrift is verweerder, onder verwijzing naar artikel 2, derde lid, van de Wet Rea, echter van mening dat [werknemer] reeds op 29 april 2002 arbeidsgehandicapt is geworden omdat hij op die datum gezien zijn klachten en de daaruit voortkomende belemmeringen geen werkzaamheden kon verrichten. Op grond van artikel 2, derde lid, van de Wet Rea wordt ook een andere persoon dan degene die tot de in het eerste en tweede lid genoemde categorie van personen behoort, als arbeidsgehandicapt aangemerkt, maar dan moet wel op grond van een medisch-arbeids- kundige beoordeling zijn vastgesteld dat betrokkene in verband met ziekte of gebrek een belemmering heeft bij het verkrijgen of verrichten van arbeid. De rechtbank is niet gebleken dat ten aanzien van [werknemer] op grond van bedoelde beoordeling is vastgesteld dat hij op 29 april 2002 in verband met ziekte of gebrek werd belemmerd bij het verkrijgen of verrichten van werkzaamheden. Derhalve staat niet vast dat [werknemer] op het moment waarop hij in een andere functie heeft hervat, 1 december 2002, arbeidsgehandicapt in de zin van artikel 2 van de Wet Rea was en dat het verzoek om premiekorting terecht buiten behandeling is gesteld. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 10 augustus 2004, voor zover daarbij de bezwaren van eiseres tegen het buiten behandeling stellen van haar aanvraag om premiekorting ongegrond zijn verklaard, een deugdelijke motivering ontbeert en dat het derhalve wegens strijd met artikel 7: 12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep dient mitsdien gegrond te worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van verweerder van 10 augustus 2004 voor zover daarbij de bezwaren van eiseres tegen het buitenbehandeling stellen van haar aanvraag om premiekorting ongegrond zijn verklaard; bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres neemt; bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht ad €273 aan haar vergoedt. Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Smeenk als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2005. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: 21 juni 2005