Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2498

Datum uitspraak2005-06-06
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2005/383
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verblijf in buitenland is op zichzelf geen reden tot weigering toepassing schuldsaneringsregeling, mits verzoeker voldoende inzicht verschaft in de financiële situatie.


Uitspraak

6 juni 2005 eerste civiele kamer rekestnummer 2005/383 G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Arrest in de zaak van: D, wonende te , appellant, procureur: mr. A.O.C.A. van Schravendijk. 1 Het geding in eerste aanleg 1.1 Bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 februari 2005 is de voorlopige toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van appellant (hierna te noemen: D). Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. I.M. Blaauw en tot bewindvoerder mr. M.W.G. Versendaal. 1.2 Bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 april 2005 is het verzoek van D tot definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 Bij ter griffie van het hof op 20 april 2005 per fax en op 21 april 2005 per gewone post ingekomen verzoekschrift is D in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 12 april 2005 en heeft hij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen en alsnog het verzoek om toepassing van de definitieve schuldsaneringsregeling toe te wijzen. 2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van een brief van de procureur van D met bijlagen en een brief van de bewindvoerder van 13 mei 2005 met bijlagen, waarin deze onder meer aangeeft niet tijdens de mondelinge behandeling te zullen verschijnen. 2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 mei 2005, waarbij Dis verschenen in persoon, bijgestaan door zijn procureur. Voorts is verschenen de heer S, werkgever van D. 3 De motivering van de beslissing in hoger beroep 3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld. 3.2 D kan zich niet verenigen met het vonnis waarvan beroep. Hiertoe stelt hij dat geen gegronde vrees bestaat dat hij de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen. 3.3 Dienaangaande betwist D dat voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling het niet vereist is dat hij zich in Nederland bevindt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat zijn verblijf in het buitenland de uitvoering van de schuldsaneringsregeling bemoeilijkt, enerzijds doordat de postblokkade niet kan worden ingesteld, anderzijds omdat de communicatie tussen de bewindvoerder en de schuldenaar wordt bemoeilijkt. Voor toelating tot de schuldsaneringsregeling is het naar het oordeel van het hof echter niet vereist dat de schuldenaar zich steeds in Nederland dient te bevinden. Niet alleen stelt D dat hij voor de bewindvoerder bereikbaar is via zijn in Nederland wonende vriendin dan wel per mobiele telefoon en/of email. Het hof acht het bovendien redelijk dat D ervoor gekozen heeft een arbeidscontract aan te gaan waarbij hij zijn werkzaamheden in het buitenland dient te verrichten aangezien hij onbetwist heeft gesteld dat hij mede gezien zijn leeftijd gedurende een lange periode in Nederland niet in staat is geweest inkomsten uit arbeid te verwerven als zelfstandig ondernemer dan wel anderszins. De werkgever van D heeft ter zitting van het hof gemeld dat verlenging van het arbeidscontract te verwachten is evenals tewerkstelling in Nederland en dat hij bijzonder tevreden is over de arbeidsinzet van D. 3.4 D heeft de geleasde Mercedes Vito op 20 april 2005 ingeleverd, waardoor een schuld is ontstaan van (vooralsnog) € 11.080,05 aan Mercedes Benz Leasing, aldus het crediteurenoverzicht van de bewindvoerder van 11 mei 2005. De daarmee verbandhoudende hoge maandelijkse lasten zijn sindsdien vervallen. Hierdoor kan een hoger bedrag beschikbaar komen voor de aflossing op de bestaande schulden. Voorts blijkt uit het door de bewindvoerder bij brief van 13 mei 2005 overgelegde rekening-courant overzicht van de Fortis Bank van 22 maart 2005 en het overzicht van de bewindvoerder van de boedelrekening van 11 mei 2005 dat de werkgever het salaris van D van maart en april 2005 (€ 1.231,48 netto) rechtstreeks stort op de boedelrekening. Blijkens het laatste overzicht heeft de bewindvoerder het vrij te laten bedrag voor D inmiddels (voorlopig) vastgesteld op € 621,75 per maand. Anders dan in eerste aanleg op basis van de destijds beschikbare informatie terecht aangenomen veronderstelling dat nauwelijks enig bedrag ter aflossing van de schulden zou resteren, blijkt thans dat daarvoor een fiks bedrag per maand beschikbaar is. 3.5 D heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij de jaarstukken van zijn eenmanszaak tot en met het jaar 2003 aan de bewindvoerder ter inzage heeft overgelegd. Volgens de verklaring van D zijn de jaarstukken van de eenmanszaak over 2004 nog niet gereed en is dienaangaande uitstel gevraagd bij de belastingdienst. In 2004 zou overigens geen winst zijn gemaakt in de eenmanszaak, aldus de verklaring van D. Verder heeft D tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat er geen achterstanden bestaan in de betalingen aan de belastingdienst zodat geen fiscale vorderingen, vorderingen in verband met afdracht van sociale verzekeringspremies of BTW aanslagen te verwachten zijn. Gelet op het voorgaande acht het hof het dan ook voldoende aannemelijk gemaakt dat D hans voldoende inzicht heeft verschaft in de administratie van zijn eenmanszaak. 3.6 Ten aanzien van de door de bewindvoerder genoemde schuld van D aan Yachting Sirius B.V. heeft D verklaard dat hij ervan uit is gegaan dat er geen schuld aan deze verhuurder van het door D gehuurde gedeelte van een jachthaven bestond, omdat de verhuurder daarvan zich niet heeft gehouden aan allerlei verplichtingen. D heeft in november 2004 een huurovereenkomst gesloten met Yachting Sirius. De huur daarvan bedroeg ongeveer € 10.000,- per maand. Volgens de verklaring van D zou de verhuurder nog inzicht verschaffen in de boekhouding en het klantenbestand van de jachthaven. Daarnaast zou een zogenaamde “schone grond verklaring” aan D worden verstrekt en zou een woning per november 2004 beschikbaar komen. Nu, ook na herhaald verzoek van D, voormelde verplichtingen niet werden nagekomen, heeft D op advies van een advocaat in februari 2005 per aangetekende brief voormelde huurovereenkomst opgezegd in de veronderstelling door de tekortkomingen van de verhuurder geen huurpenningen meer verschuldigd te zijn. Eerst later stuurde de verhuurder een factuur naar hem en de bewindvoerder. In dit verband acht het hof het niet onbegrijpelijk dat D voormelde schuld van € 36.176,- (huur november 2004 – februari 2005) aanvankelijk niet bij zijn schuldenlast heeft vermeld. 3.7 Uit de stukken en de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de communicatie tussen D en de bewindvoerder niet goed is verlopen. D heeft aangegeven dat hij zich zal inspannen communicatiestoornissen met de bewindvoerder te vermijden en deze alle noodzakelijke informatie te verstrekken. Het hof ziet, mede gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, onvoldoende aanleiding om daaraan te twijfelen. 3.8 Gelet op alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat thans onvoldoende aannemelijk is dat gegronde vrees bestaat dat D zijn uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen. Het hof is dan ook van oordeel dat het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en er zal als volgt worden beslist. 4 De beslissing Het hof, rechtdoende in hoger beroep: vernietigt het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 april 2005 en, opnieuw rechtdoende: verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van D. Dit arrest is gewezen door mrs. Hilverda, Smeeïng-Van Hees en Van der Weij en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2005.