Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2528

Datum uitspraak2005-05-23
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers05/249
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hof acht verwijtbaar dat verzoekers met de onderneming zijn doorgegaan, hoewel zij meerdere malen hadden moeten inzien dat niet te verwachten was dat de onderneming binnen afzienbare termijn winst zou opleveren.


Uitspraak

23 mei 2005 eerste civiele kamer rekestnummer 2005/249 G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Arrest in de zaak van: [appellant], en [appellante], echtelieden, beiden wonende te [woonplaats], appellanten, procureur: mr. J.M. Bosnak. 1 Het geding in eerste aanleg 1.1 Bij vonnis van de rechtbank te Zwolle-Lelystad van 17 januari 2005 zijn appellanten, nadat zij een verzoek hadden gedaan om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, in de gelegenheid gesteld tot het aanleveren van nadere informatie zoals bepaald in dit vonnis en is iedere beslissing aangehouden tot 17 februari 2005. 1.2 Bij vonnis van de rechtbank te Zwolle-Lelystad van 1 maart 2005 is het verzoek van [appellanten] tot definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dit vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 Bij ter griffie van het hof op 9 maart 2005 per gewone post ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 1 maart 2005 en hebben zij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen en het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog toe te wijzen. 2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van een brief, met bijlagen, van de procureur van 6 april 2005. 2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 mei 2005, waarbij [appellanten] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mr. M. Weistra, advocaat te Lelystad. 3 De motivering van de beslissing in hoger beroep 3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld. 3.2 Uit de stukken en de verklaringen ter zitting van het hof is gebleken dat [appellanten] een totale schuldenlast van € 662.618,73 hebben. De aard van deze schulden is voornamelijk zakelijk. 3.3 [appellanten] zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. [appellant] was tot 1 september 2001 vennoot van de vennootschap onder firma Faith Logistics V.O.F. Van 1 september 2001 tot en met 21 juni 2004 heeft [appellant] de onderneming als eenmanszaak voortgezet onder de naam Faith Delivery. [appellante] was gevolmachtigde van Faith Delivery. Zij was in elk geval van de grote lijnen van de bedrijfsvoering op de hoogte. 3.4 Het hof acht verwijtbaar dat [appellanten] met de onderneming Faith Delivery zijn doorgegaan, hoewel zij meerdere malen hadden moeten inzien dat niet te verwachten was dat de onderneming binnen afzienbare termijn winst zou opleveren. Zodoende hebben [appellanten] hun schuldenlast verder dan nodig uitgebreid en schuldeisers ten onrechte onbetaald gelaten. Zo zijn [appellanten] allereerst doorgegaan met de onderneming, hoewel de jaarcijfers negatief waren. Ter zitting van het hof hebben [appellanten] hierover het volgende verklaard. Kort na de voortzetting van de onderneming door [appellant] per 1 september 2001, leverde het faillissement van een relatie een verliespost op van circa ƒ 79.000,=. Ultimo 2001 bleek het verlies van Faith Delivery € 160.000,= te zijn. In 2002 had Faith Delivery een verlies van € 241.000,=. Het verlies over 2001 en 2002 bedroeg dus, bij elkaar opgeteld, reeds € 401.000,=. Niettemin hebben zij de onderneming nadien nog voortgezet. Ook ten aanzien van de omzet in 2003 en 2004 hebben [appellanten] verklaard dat de onderneming verlies leed. Over die jaren waren er geen jaarcijfers vanwege een probleem met de betaling van de accountant. Voorts hadden de vergeefse pogingen om kredieten te krijgen van financiële instellingen eveneens moeten leiden tot inzicht bij [appellanten] dat de onderneming beëindigd zou moeten worden. Alles overziende is het hof van oordeel dat [appellanten] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van een groot deel van hun schuldenlast niet te goeder trouw zijn geweest. Dat [appellant] inmiddels een (vaste) dienstbetrekking heeft en [appellante] daartoe haar uiterste best doet, doet aan het oordeel van het hof niet af. 3.5 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. 4 De beslissing Het hof, rechtdoende in hoger beroep: bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Zwolle-Lelystad van 1 maart 2005. Dit arrest is gewezen door mrs. Smeeïng-van Hees, Van der Kwaak en Van der Weij en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2005.