Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2552

Datum uitspraak2005-09-09
Datum gepubliceerd2005-09-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/494 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-uitkering. Is bezwaarschrift tijdig ingediend? Voordeel van de twijfel.


Uitspraak

05/494 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant, bezwaararbeidsdeskundige in dienst van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft een aanvraag om toekenning van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ingediend. Deze aanvraag is door gedaagde bij besluit van 28 augustus 2003 afgewezen op de grond dat appellant vanaf 22 oktober 2002 niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Bij bezwaarschrift, gedateerd 6 oktober 2003, heeft drs. H.A.M. Reijnen, bestuurder van De Unie, vakbond voor industrie en dienstverlening, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 augustus 2003. Na enige correspondentie met betrekking tot de tijdigheid van het bezwaarschrift heeft gedaagde, bij besluit van 13 mei 2004 (hierna: het bestreden besluit), het bezwaar gegrond verklaard en aan appellant alsnog met ingang van 21 oktober 2003 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij uitspraak van 23 december 2004, procedurenummer AWB 04/917 WAO, heeft de rechtbank Maastricht het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, een en ander met bijkomende beslissingen inzake de vergoeding van griffierecht en proceskosten. Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld op door zijn gemachtigde, drs. Reijnen, voornoemd, bij beroepschrift van 27 januari 2005 aangevoerde gronden. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 5 april 2005. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 29 juli 2005, waar voor appellant is verschenen drs. Reijnen, voornoemd. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.B. van der Horst, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING De bezwaartermijn van het besluit van 28 augustus 2003 liep uitgaande van verzending van dat besluit op 28 augustus 2003, over welke uitgangspunt geen verschil van mening bestaat, tot en met 9 oktober 2003. Het bezwaarschrift, gedateerd maandag 6 oktober 2003, is via PTT Post verzonden in een 'port betaald'-enveloppe. Daarop wordt door PTT Post geen datumstempel geplaatst. Er is ook anderszins geen enkel bewijsstuk voorhanden waaruit de datum van terpostbezorging kan worden afgeleid. Het bezwaarschrift is, conform de aanwijzingen aan de voet van het besluit van 28 augustus 2003, gericht aan de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, p/a UWV Gak Nederland B.V., afdeling Bezwaar en Beroep, Postbus 57003, 1040 CD Amsterdam. Postbus 57003 is niet het eigen postbusnummer van de afdeling Bezwaar en Beroep, maar van de afdeling Eigen Personeel. De afdeling Eigen Personeel heeft de enveloppe met het bezwaarschrift, zonder daarop een datum van binnenkomst te stempelen, ongeopend via de interne post doorgezonden naar de afdeling Bezwaar en Beroep, waar het bezwaarschrift en de enveloppe op (maandag) 13 oktober 2003 van een binnenkomststempel zijn voorzien. Gedaagde heeft appellant met betrekking tot de ontvankelijkheid het voordeel van de twijfel gegeven omdat er niet alleen geen poststempel is, maar ook bij eerste binnenkomst op de afdeling Eigen Personeel geen stempel is gezet. De rechtbank heeft, uitgaande van de verklaring van de gemachtigde van appellant dat het bezwaarschrift op 7 oktober 2003 ter post is bezorgd en in aanmerking nemend dat er in het Uwv-kantoor twee interne postrondes per dag zijn, overwogen dat het bezwaarschrift op woensdag 8 oktober 2003 bij de afdeling Eigen Personeel zou moeten zijn binnengekomen en vervolgens naar schatting vijf postrondes hebben gemist alvorens het uiteindelijk op 13 oktober 2003 door de afdeling Bezwaar en Beroep als ingekomen is gestempeld. De rechtbank heeft als haar oordeel uitgesproken dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat het bezwaarschrift vóór het einde van de bezwaartermijn ter post is bezorgd. De enkele verklaring van de gemachtigde van appellant dat hij het bezwaarschrift op 7 oktober 2003 ter post heeft bezorgd, is niet toereikend, aldus de rechtbank. De Raad volgt de rechtbank niet in deze benadering. Nu het bezwaarschrift op maandag 13 oktober 2003 bij de afdeling Bezwaar en Beroep is ingekomen, is het zeer wel mogelijk dat het op vrijdag 10 oktober 2003 door PTT Post in de postbus van de afdeling Eigen Personeel is afgeleverd. Zekerheid daaromtrent is niet verkrijgbaar, nu gedaagde ervoor heeft gekozen het bezwaarschrift niet meteen na binnenkomst, maar pas na interne doorgeleiding naar de afdeling Bezwaar en Beroep voor ontvangst te stempelen. Onder deze omstandigheden is er ruimte voor twijfel en heeft gedaagde er goed aan gedaan appellant het voordeel van die twijfel te gunnen. Uitgaande van ontvangst op vrijdag 10 oktober 2003, moet het via PTT Post verzonden bezwaarschrift vóór 10 oktober 2003 ter post zijn bezorgd, derhalve nog binnen de bezwaartermijn. Nu het binnen een week na afloop van de termijn is ontvangen, is het bezwaarschrift ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tijdig ingediend. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat de zaak met toepassing van artikel 26 van de Beroepswet ter verdere behandeling moet worden teruggewezen naar de rechtbank. Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad dat er, nu de rechtbank zich omtrent de inhoudelijke aspecten van de zaak nog dient uit te spreken, aanleiding is om gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb voorwaardelijk - voor het geval het bestreden besluit niet in rechte stand zal kunnen houden - te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Wijst de zaak terug naar de rechtbank Maastricht. Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2005. (get.) J. Janssen. (get.) J.E. Meijer CVG