Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2591

Datum uitspraak2005-09-05
Datum gepubliceerd2005-09-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505192/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 30 september 2004 heeft de gemeenteraad van Raalte, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 september 2004, het bestemmingsplan "Heeten Hordelman-oost" vastgesteld.


Uitspraak

200505192/2. Datum uitspraak: 5 september 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekster], gevestigd te Heeten, gemeente Raalte, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 september 2004 heeft de gemeenteraad van Raalte, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 september 2004, het bestemmingsplan "Heeten Hordelman-oost" vastgesteld. Bij besluit van 19 april 2005, kenmerk RWB/2004/3724, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 15 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 15 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 augustus 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [vennoot A], [gemachtigde] en mr. E. van der Hoeven, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. E. Munneke, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door S. Bakker en ing. G.F. Huner, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. 2.2.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.3.    Het plan, voorzover hier van belang, voorziet in de bouw van woningen ten zuidoosten van de Uiterkamp en aan de Dorpsstraat in Heeten. 2.4.    Verzoekster heeft een constructiebedrijf aan de Dorpsstraat. Zij betoogt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" en de daarop aangeduide bouwvlakken voor de gronden ten zuidoosten van de Uiterkamp en aan de Dorpsstraat. Verzoekster wil voorkomen dat binnen de voor haar bedrijfsvoering van toepassing zijnde 45 dB(A)-geluidcontour achter de geplande woningen bijgebouwen worden gebouwd. Zij vreest dat indien op de goedgekeurde plandelen woningen worden gebouwd, het onvermijdelijk is dat aan de achterzijde van deze woningen bijgebouwen zullen worden opgericht hetgeen haar bedrijfsvoering ter plaatse zal beperken. Teneinde onomkeerbare gevolgen door de inwerkingtreding van het bestreden besluit te voorkomen, verzoekt verzoekster schorsing van het desbetreffende onderdeel van dit besluit. 2.5.    Verweerder heeft het plan, voorzover hier van belang, niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan in zoverre goedgekeurd. 2.6.    Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder goedkeuring heeft onthouden aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" en de aanduiding "erf met bebouwing" voorzover deze binnen de 45 dB(A)-geluidcontour liggen. Deze gronden grenzen aan de door verzoekster bedoelde bouwvlakken voor woningbouw. Voorts blijkt uit de stukken dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan, voorzover hier van belang, de voor de bedrijfsvoering van verzoekster van toepassing zijnde 45 dB(A)-geluidcontour als uitgangspunt heeft gehanteerd. Verweerder heeft zich hierbij aangesloten. Dit uitgangspunt wordt door verzoekster niet betwist. Voorts is niet in geding dat de 45 dB(A)-geluidcontour ligt op de grens van de goedgekeurde plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" en de daarop aangeduide bouwvlakken met de eerdergenoemde plandelen waaraan verweerder goedkeuring heeft onthouden. 2.7.    Ter zitting is gebleken dat de gemeenteraad aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" en de aanduiding "erf met bebouwing", waaraan goedkeuring is onthouden, in het bestemmingsplan dat zal worden opgesteld teneinde te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening hoogstwaarschijnlijk de aanduiding "groenvoorzieningen" zal toekennen. Verder is ter zitting komen vast te staan dat deze gronden in het vorige bestemmingsplan een agrarische bestemming hadden. Daargelaten of de vrees van verzoekster dat binnen de voor haar bedrijfsvoering van toepassing zijnde 45 dB(A)-geluidcontour bijgebouwen kunnen worden gebouwd thans terecht is, overweegt de Voorzitter in verband met het door verzoekster gestelde dat woningbouw ter plaatse nadelige gevolgen voor haar bedrijfsvoering met zich kan brengen het volgende. Gelet op het verhandelde ter zitting is de Voorzitter van oordeel dat sprake is van een zodanige samenhang tussen de plandelen waaraan verweerder goedkeuring heeft onthouden en de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" waarop op korte termijn met het bouwen van woningen kan worden begonnen, dat de bestreden plandelen niet los van de plandelen waaraan goedkeuring is onthouden kunnen worden beoordeeld. In verband hiermee acht de Voorzitter nader onderzoek noodzakelijk. Voor dit onderzoek is de bodemprocedure het juiste kader. In verband hiermee en gezien de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan bij onmiddellijke inwerkingtreding van het bestreden besluit voorzover bestreden, acht de Voorzitter, gelet op de betrokken belangen, het treffen van de hierna te noemen voorlopige voorziening vereist. Gelet hierop behoeven de overige bezwaren van verzoekster geen bespreking meer. 2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 19 april 2005, RWB/2004/3724, voorzover het de goedgekeurde plandelen met de bestemming  "Woondoeleinden" en de daarop aangeduide bouwvlakken voor de gronden ten zuidoosten van de Uiterkamp en aan de Dorpsstraat betreft; II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 694,73 (zegge: zeshonderdvierennegentig euro en drieënzeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Overijssel aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III.    gelast dat de provincie Overijssel aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat. w.g. Cleton    w.g. Bindels Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2005 85-447.