
Jurisprudentie
AU2607
Datum uitspraak2005-09-14
Datum gepubliceerd2005-09-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502833/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502833/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 15 januari 2002 heeft appellant (hierna: het college) een verzoek van [wederpartij] om toekenning van een bijdrage in de kosten van werkzaamheden aan zijn als gemeentelijk monument aangewezen woning afgewezen.
Uitspraak
200502833/1.
Datum uitspraak: 14 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Harenkarspel,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. BESLU 04/1018 van de rechtbank Alkmaar van 28 februari 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2002 heeft appellant (hierna: het college) een verzoek van [wederpartij] om toekenning van een bijdrage in de kosten van werkzaamheden aan zijn als gemeentelijk monument aangewezen woning afgewezen.
Bij besluit van 26 juli 2002 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2003 heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van haar uitspraak.
Bij besluit van 7 april 2004 heeft het college het door [wederpartij] tegen het besluit van 22 januari 2002 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van haar uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2005, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 27 april 2005 heeft het college de gronden van dit beroep aangevuld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 mei 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2005, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Been, ambtenaar van de gemeente Harenkarspel, en [wederpartij] in persoon, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene subsidieverordening gemeente Harenkarspel 2002 (hierna: Verordening 2002) kan het college subsidie verlenen aan de eigenaar van een beschermd gemeentelijk monument voor de kosten van periodieke werkzaamheden die door de eigenaar moeten worden uitgevoerd om een in bouwkundig opzicht in goede staat verkerend monument als zodanig te houden, in het belang van de verbetering, de instandhouding van de cultuurhistorische waarde van het gebouw.
Ingevolge artikel 6.6, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening 2002 kan het college een subsidieaanvraag ten behoeve van gemeentelijke monumenten afwijzen indien met het treffen van de voorzieningen een aanvang is gemaakt voordat op de aanvraag om een bijdrage is beslist.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Monumentenverordening 1991 (hierna: Verordening 1991), die van kracht was ten tijde van appellants aanvraag van 17 oktober 2001, kan het college in het belang van de cultuurhistorische waarde van het gebouw aan de eigenaar van een beschermd gemeentelijk monument een eenmalige bijdrage verlenen in de kosten van periodieke werkzaamheden, welke door de eigenaar moeten worden uitgevoerd om een in bouwkundig opzicht in goede staat verkerend monument als zodanig te houden, voorzover de desbetreffende post op de begroting van het lopende jaar zulks toelaat.
Ingevolge artikel 15, onder d, van de Verordening 1991, wordt geen bijdrage verstrekt indien met het treffen van de voorzieningen een aanvang is gemaakt voordat op de aanvraag is beslist.
2.2. Het college betoogt, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat zij in haar uitspraak van 19 december 2003 aan het college de opdracht heeft gegeven opnieuw op de bezwaren van [wederpartij] te beslissen met toepassing van de Verordening 1991, zodat hij terecht met toepassing van artikel 15, aanhef en onder d, van de Verordening 1991 de aanvraag alsnog heeft afgewezen. Voorts betoogt hij dat de rechtbank om die reden niet meer kon toekomen aan een inhoudelijke beoordeling.
2.2.1. Dit betoog faalt, omdat het uitgaat van een onjuiste lezing van de uitspraak van 19 december 2003. In die uitspraak heeft de rechtbank ten overvloede en slechts met betrekking tot voor [wederpartij] nadelige wijzigingen van de toepasselijke subsidieverordening overwogen dat het college in zijn oordeelsvorming dient te betrekken hoe op de aanvraag zou zijn beslist indien de Verordening 1991 nog van toepassing was. Met betrekking tot de vraag of het college gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid de aanvraag af te wijzen om reden dat met het treffen van voorzieningen reeds een aanvang is gemaakt voordat op de aanvraag om een bijdrage is beslist als bedoeld in artikel 6.6, eerste lid, aanhef en onder d van de Verordening 2002, heeft de rechtbank evenwel overwogen dat het college de afwijzing onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en gemotiveerd, nu niet valt in te zien waarom het voortijdig vervangen van een deel van de goten ertoe leidt dat het college niet in staat is te beoordelen op welke wijze het gemeentelijk monument dient te worden gerestaureerd. Gelet hierop had het college nader kunnen motiveren waarom hij van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 6.6, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening 2002 gebruik heeft gemaakt. Het college kon evenwel niet het verzoek met toepassing van het voor [wederpartij] minder gunstige artikel 15, aanhef en onder d, van de Verordening 1991 afwijzen op de enkele grond dat [wederpartij] de werkzaamheden nagenoeg had voltooid voordat op de aanvraag was beslist. De rechtbank is terecht, zij het op niet geheel juiste gronden, tot die conclusie gekomen. Gelet hierop faalt het betoog van het college dat de rechtbank niet heeft kunnen toekomen aan een inhoudelijk oordeel.
2.2.2. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat, gelet op de motivering van het college terzake, niet valt in te zien dat de vervanging van onderdelen van een monument die een beperkte levensduur hebben, buiten het kader van de instandhouding van de cultuur-historische waarde van het gebouw valt. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het besluit van 7 april 2004 in zoverre dan ook onvoldoende is gemotiveerd.
2.3. Het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat zij gehouden was toepassing te geven aan artikel 8:72, vierde lid, van de Awb door te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, faalt, reeds omdat niet vaststaat dat nog slechts één beslissing mogelijk is.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005
362.