Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2612

Datum uitspraak2005-09-09
Datum gepubliceerd2005-09-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505821/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 25 mei 2005, kenmerk 2004/23111, heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het houden van duiven op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 9 juni 2005 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200505821/2. Datum uitspraak: 9 september 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: [verzoekers, wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 25 mei 2005, kenmerk 2004/23111, heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het houden van duiven op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 9 juni 2005 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 6 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 6 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 augustus 2005, waar verzoekers in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door A.J. Tielbeke, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, in persoon en bijgestaan door mr. drs. T.L. Fernig, daar gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. 2.2.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.3.    Verzoekers stellen dat het houden van duiven in de aantallen en op de wijze zoals bij het bestreden besluit vergund zal leiden tot onaanvaardbare stofhinder. Met name tijdens het schoonmaken van het hok en bij het wegvliegen van de duiven zal er veel stof vrijkomen, aldus verzoekers. Zij vrezen voor schade aan de gewassen uit hun moestuin en voor nadelige gevolgen voor de gezondheid van hun zoon, die allergisch is voor dit stof. 2.4.    De Voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling of sprake is van onaanvaardbare nadelige gevolgen voor het milieu geen rekening kan worden gehouden met de bijzondere gevoeligheid van de gezondheid van de zoon van verzoekers.    Verweerder heeft aan de vergunning voorschriften verbonden ter voorkoming van onaanvaardbare stofhinder door het in werking zijn van de inrichting zoals aangevraagd. Uit hetgeen verzoekers hebben aangevoerd en uit hetgeen overigens ter zitting naar voren is gekomen, is niet aannemelijk geworden dat deze voorschriften ontoereikend zullen zijn. De Voorzitter ziet dan ook op dit punt geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.5.    Voorts begrijpt de Voorzitter de bezwaren van verzoekers aldus dat zij vrezen dat het aantal te houden duiven onduidelijk is, aangezien bij de berekening van de benodigde huisvesting een onjuiste formule is gehanteerd en dat onduidelijk is of de zogenoemde hoklijsten wel zullen worden overgelegd.    De Voorzitter overweegt dat, wat er verder ook zij van de omstreden formule, het maximale aantal van 250 te houden duiven is opgenomen in de vergunning. Daarmee is voldoende duidelijk hoeveel duiven in de inrichting aanwezig mogen zijn. Verder overweegt de Voorzitter dat uit de voorschriften en uit de overwegingen van het bestreden besluit blijkt wat onder hoklijst dient te worden verstaan. Voorzover deze grond betrekking heeft op de vrees van verzoekers dat de voorschriften betreffende de hoklijsten niet zullen worden nageleefd, merkt de Voorzitter op dat de Algemene wet bestuursrecht voorziet in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden. De Voorzitter ziet op dit punt vooralsnog geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.6.    Verder stellen verzoekers dat de aanwezigheid van de zogenoemde spoetniks zich niet verdraagt met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Deze grond heeft geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en kan reeds om die reden niet slagen. De Voorzitter ziet dan ook op dit punt evenmin reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.7.    Verzoekers stellen dat de in de aan de vergunning verbonden voorschriften opgenomen periode waarin de duiven mogen uitvliegen (hierna: de uitvliegtijden) te ruim zijn. Met deze uitvliegtijden is het mogelijk dat de duiven de hele dag buiten vliegen, aldus verzoekers. Zij voeren in dit kader aan dat de duiven weliswaar na ongeveer een uur weer terugkeren naar het hok, maar dat zij dan vervolgens wederom zullen uitvliegen.    Verweerder is er bij het opstellen van de voorschriften over de uitvliegtijden van uitgegaan dat de duiven ongeveer een uur na het uitvliegen weer zullen terugkeren naar het hok en ook daadwerkelijk weer in het hok zullen gaan zitten. Na terugkeer in het hok zullen de duiven buiten de in de voorschriften genoemde tijden, niet opnieuw mogen uitvliegen, aldus verweerder.    De Voorzitter concludeert dat, anders dan verzoekers stellen, de vergunningvoorschriften niet toelaten dat de duiven gedurende de hele dagperiode buiten vliegen. Daarnaast acht de Voorzitter het voldoende aannemelijk geworden dat de duiven na ongeveer een uur na het uitvliegen zullen terugkeren in het hok. Wat er verder van de uitvliegtijden van de duiven ook zij, nu ingevolge voorschrift 6.1.4. de uitvliegtijden vanaf 16 september tot 1 maart beperkt zijn tot tussen 9.00 en 11.00 uur, ziet de Voorzitter thans - begin september - geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening op dit punt. 2.8.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van Staat. w.g. Konijnenbelt    w.g. Bossmann Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2005 314.