
Jurisprudentie
AU2623
Datum uitspraak2005-09-14
Datum gepubliceerd2005-09-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502447/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502447/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 24 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Maasbracht, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 mei 2004, het bestemmingsplan "Partiële thematische herziening verboden gebruik parkeren" vastgesteld.
Uitspraak
200502447/1.
Datum uitspraak: 14 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Maasbracht, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 mei 2004, het bestemmingsplan "Partiële thematische herziening verboden gebruik parkeren" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 januari 2005, kenmerk 2005/1178, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 21 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 maart 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2005.
Bij brief van 30 mei 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2005, waar appellanten, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.F. Winkels, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar namens de gemeenteraad mr. D.H.A.S. Gidding gehoord.
2. Overwegingen
Overgangsrecht
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt appellanten
2.3. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voorzover dit parkeren in de tuin voor de woning aan de [locatie 1] te [plaats] mogelijk maakt, waar zij vanuit hun woning zicht op hebben. Zij betogen dat het plan op dit punt in strijd is met artikel 1 van het eerste protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en artikel 8 van het EVRM. Appellanten wijzen er op dat het desbetreffende perceel reeds als zodanig in gebruik is, als gevolg van een volgens hen ten onterechte verleende vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, en een ten onrechte verleende uitwegvergunning, en de nodige problemen met zich brengt. In het bijzonder doelen zij op parkeerproblemen op en voor het perceel [locatie 1] en daarmee samenhangende gedragingen van de [familie], die woonachtig is aan de [locatie 1].
Het bestreden besluit
2.4. Verweerder heeft het plan op dit punt niet in strijd met het recht en een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het in zoverre goedgekeurd.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Het plan voorziet in een partiële herziening, waarin de gebruiksvoorschriften voor zover het betreft tuinbestemmingen en diverse woonbestemmingen van bestemmingsplannen binnen de kern van Maasbracht zodanig worden aangepast dat parkeren niet meer onder het met die bestemmingen strijdige gebruik valt. Het plan maakt het onder meer mogelijk dat in de tuin gelegen voor de woning van de [familie] aan de [locatie 1] te [plaats] geparkeerd kan worden. Bij besluit van 7 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor dit gebruik vrijstelling verleend van het vorige plan. Deze vrijstelling is bij uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2005, no. 200406310/1, onherroepelijk geworden.
2.5.2. Ter hoogte van de [locatie 1] en [locatie 2] bevindt zich een openbare parkeerstrook. Deze is verkort met drie meter ten behoeve van het realiseren van een uitweg voor het adres [locatie 1]. Voor het maken en het hebben van deze uitweg heeft het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 7 januari 2002 vergunning verleend. Deze vergunning is onherroepelijk.
2.5.3. De woning van appellanten is gelegen aan de [locatie 3], tegenover de woning van de [familie].
2.5.4. Ingevolge artikel 1 van het eerste protocol bij het EVRM, voorzover hier van belang, heeft iedere natuurlijke persoon recht op het ongestoorde genot van zijn eigendom.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, heeft een ieder het recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voorzover dit noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.5.5. Ingevolge artikel 10, eerste lid, eerste volzin, in samenhang met artikel 10, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan de gemeenteraad voor het gebied van de gemeente dat tot de bebouwde kom behoort een bestemmingsplan vaststellen, waarbij, voor zover dit ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening nodig is, de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en zo nodig, in verband met de bestemming, voorschriften worden gegeven omtrent het gebruik van de in het plan begrepen grond en de zich daarop bevindende opstallen.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. De Afdeling stelt voorop dat in deze procedure uitsluitend het besluit omtrent de goedkeuring van het plan voorligt. De bezwaren van appellanten met betrekking tot de verleende uitwegvergunning, de verleende vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ten behoeve van het parkeren in de tuin gelegen voor de woning op het perceel [locatie 1], het niet handhaven van de openbare orde ter plaatse alsmede toepassing van het strafrecht, moeten derhalve in deze procedure buiten beschouwing blijven. De Afdeling merkt ten overvloede op dat de uitwegvergunning en de voornoemde vrijstelling onherroepelijk zijn.
2.6.1. In zoverre de bestreden planregeling al is aan te merken als een aantasting van het recht op ongestoord genot van het eigendom van appellanten als bedoeld in het eerste protocol bij het EVRM, laat de voornoemde bepaling de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang onverlet. De Afdeling is van oordeel dat het in geding zijnde bestemmingsplan een zodanige regulering is.
Ten aanzien van het betoog van appellanten dat de planregeling in strijd is met artikel 8, eerste lid, van het EVRM overweegt de Afdeling als volgt.
De planregeling strekt ertoe van het verbod om gronden met een tuinbestemming of een woonbestemming te gebruiken in strijd met die bestemming, onder voorwaarden uit te zonderen gebruik dat bestaat uit parkeren.
De Afdeling ziet niet in dat de planwetgever door het gebruik van de tuin gelegen voor de woning aan de [locatie 1] aan de overzijde van de woning van appellanten als parkeerplaats niet te verbieden, een inbreuk maakt op het op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM aan appellanten toekomende recht op respect voor hun privé leven, hun familie- en gezinsleven, hun woning en hun correspondentie. Uit het vorenstaande volgt dat het plan in zoverre niet in strijd is met artikel 1 van het eerste protocol bij het EVRM en artikel 8 van het EVRM.
2.6.2. Aannemelijk is geworden dat als gevolg van het parkeren in de tuin voor de woning aan de [locatie 1] een openbare parkeerplaats is opgeheven ten behoeve van een uitweg. Niet gebleken is echter dat door deze verandering zodanige parkeerproblemen in de Merkelstraat zijn ontstaan dat verweerder hieraan niet voorbij heeft kunnen gaan.
2.6.3. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voorzover bestreden door appellanten, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Nolles
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005
12-466.