
Jurisprudentie
AU2636
Datum uitspraak2005-09-14
Datum gepubliceerd2005-09-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200504294/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200504294/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij uitspraak van 4 augustus 2004, in zaak no. 200304147/1, heeft de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 27 mei 2003, kenmerk 2002-25955, voorzover ontvankelijk, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Uitspraak
200504294/1.
Datum uitspraak: 14 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2004, in zaak no. 200304147/1.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 4 augustus 2004, in zaak no. 200304147/1, heeft de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 27 mei 2003, kenmerk 2002-25955, voorzover ontvankelijk, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 13 mei 2005 heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 augustus 2005, waar verzoeker in persoon en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de naamloze vennootschap "De Meerlanden Holding N.V.", vertegenwoordigd door mr. drs. E.D.M. Knegt, advocaat te Breda, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. In de hiervoor genoemde uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, is de bij besluit van 27 mei 2003 verleende revisievergunning aan de orde voor een inrichting onder meer bestemd voor het op- en overslaan van afvalstoffen, het composteren van groente, fruit- en tuinafval en het tijdelijk opslaan van compost. Het verzoek om herziening betreft het oordeel van de Afdeling omtrent de naleefbaarheid van de aan de vergunning verbonden voorschriften 5.4 a en b.
2.3. Ingevolge voorschrift 5.4 a mag de geuremissie van de biofilterafvoer de grenswaarde van 56 miljoen ge/uur niet overschrijden.
Ingevolge voorschrift 5.4 b mag de geuremissie van de gehele inrichting niet zodanig zijn dat de geurcontouren, zoals vastgelegd in de bij de beschikking behorende bijlage 3, worden overschreden.
Ingevolge voorschrift 5.6 a moet binnen twaalf maanden nadat de beschikking in werking is getreden door vergunninghoudster door middel van metingen worden vastgesteld of aan het gestelde in de voorschriften 5.4 a en b wordt voldaan.
2.4. Verzoeker betoogt dat op 1 juli 2004 bij de behandeling ter zitting van het beroep tegen de revisievergunning door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland en vergunninghoudster is gesteld dat het biofilter een zodanige werking heeft, dat de voorschriften 5.4 a en b kunnen worden nageleefd. Naar verzoeker achteraf bekend is geworden waren er op dat moment echter al resultaten van metingen waarbij niet aan de genoemde voorschriften werd voldaan. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat dit, indien dit op 1 juli 2004 aan de Afdeling bekend was gemaakt, tot een andere uitspraak had kunnen leiden.
2.5. De door verzoeker aangehaalde metingen betreffen de naleving van de voorschriften 5.4 a en b op het moment dat uitvoering werd gegeven aan controlevoorschrift 5.6. De feitelijke naleving op een bepaald moment van aan de vergunning verbonden voorschriften heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van de vergunning. Reeds daarom zijn in hetgeen verzoeker in de onderhavige herzieningsprocedure naar voren heeft gebracht geen nader gebleken feiten of omstandigheden begrepen, die, waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.6. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.G. van Dam, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Dam
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005
441.