Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2675

Datum uitspraak2005-11-15
Datum gepubliceerd2005-11-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00017/05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Motivering hogere straf dan gevorderd. Eis AG: twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, geldboete € 300,- en 10 maanden rijontzegging waarvan 5 maanden voorwaardelijk. Hof: taakstraf 60 uur en 10 maanden rijontzegging waarvan 5 maanden voorwaardelijk. HR: Gelet op de omstandigheid dat de door de AG gevorderde gevangenisstraf een geheel voorwaardelijk karakter heeft waarbij verdachte het dus in eigen hand zou hebben gehad of deze straf tot tenuitvoerlegging zou komen, heeft het hof door in plaats daarvan en i.p.v. de gevorderde geldboete aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen een zwaardere straf opgelegd dan gevorderd. Het ontbreken in het arrest van een opgave ex art. 359.7 (oud) jo. art. 415 Sv, leidt ex art. 359.9 (oud) tot nietigheid.


Conclusie anoniem

Nr. 00017/05 Mr. Vellinga Zitting: 13 september 2005 Conclusie inzake: [verdachte] 1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van tien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. 2. Namens verdachte hebben mr. H.H.M. van Dijk en mr. M.J.C. Zuurbier, beiden advocaat te 's-Hertogenbosch, twee middelen van cassatie voorgesteld. 3. Het eerste middel klaagt dat het Hof een zwaardere straf heeft opgelegd dan gevorderd zonder dat te motiveren althans voldoende te motiveren. 4. Tot de stukken van het geding behoort een handmatig ingevuld formulier, inhoudende als de vordering van de Advocaat-Generaal bij het Hof dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd behoudens ten aanzien van (de kwalificatie en) de opgelegde straf en dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, een geldboete van 300 euro subsidiair 6 (dagen) hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. 5. De overwegingen van het Hof omtrent de opgelegde straf houden onder meer in: "Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts rekening gehouden met de ernst van de door de verdachte gemaakte verkeersfout, de ernstige gevolgen die het bewezenverklaarde heeft (gehad) voor de slachtoffers en met de omstandigheid dat verdachte de oorzaak van het verkeersongeval ten dele buiten zichzelf legt. Het hof zal, gelet op het bovenstaande, aan de verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor na te melden duur opleggen. Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. In hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen ziet het hof evenwel aanleiding te bepalen dat een deel van deze bijkomende straf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd. (...)" 6. In het onderhavige geval is door het Hof - afgezien van de ontzegging van de rijbevoegdheid - een andere straf opgelegd dan de door de Advocaat-Generaal gevorderde straffen. Nu het Hof een ontzegging van de rijbevoegdheid heeft opgelegd in duur en modaliteit gelijk aan de door de Advocaat-Generaal gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid, kan voor de vraag of een zwaardere straf is opgelegd dan gevorderd de ontzegging van de rijbevoegdheid dus buiten beschouwing blijven. 7. Dat brengt mij op de vraag of de door het Hof opgelegde taakstraf van 60 uur werkstraf zwaarder is dan de door de Advocaat-Generaal gevorderde, tezamen te nemen(1) straffen van twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete van € 300,-- subsidiair 6 dagen hechtenis. Voor het antwoord op die vraag is bepalend of de opgelegde straf ten opzichte van de eis van een zodanige bezwarend karakter is dat de uitspraak noopt tot vermelding in het bijzonder van de redenen die tot die oplegging hebben geleid als bedoeld in art. 359 lid 7 (oud) Sv.(2) 8. Wordt alleen acht geslagen op het onvoorwaardelijk deel van de gevorderde straffen,(3) dan is sprake van een strafverzwaring. Tegenover de gevorderde onvoorwaardelijke geldboete staat immers een taakstraf die naar de volgorde van art. 9 Sr als een zwaardere straf moet worden beschouwd.(4) 9. Het is verleidelijk bij de beantwoording van de vraag of aan de verdachte een zwaardere straf is opgelegd dan gevorderd diens persoonlijke omstandigheden te betrekken, zoals deze - kennelijk met verdachtes instemming - worden geschetst door de Advocaat-Generaal. Dat zou kunnen leiden tot de redenering dat aan de verdachte geen zwaardere straf is opgelegd dan gevorderd omdat een geldboete voor hem in zijn financiële omstandigheden als uitgesproken zwaar zou moeten worden aangemerkt. Zou het Hof die mening zijn toegedaan dan had het Hof deze in de motivering van de straf moeten verwoorden. Die motivering geeft echter voor bedoelde redenering geen aanknopingspunten. Bovendien ligt die redenering in zoverre niet voor de hand dat verdachtes raadsvrouw ter terechtzitting heeft verklaard dat betaling van een geldboete de verdachte moet lukken. 10. Bij de beantwoording van de vraag of de opgelegde straf ten opzichte van de eis van een zodanige bezwarend karakter is dat de uitspraak noopt tot vermelding in het bijzonder van de redenen die tot die oplegging hebben geleid als bedoeld in art. 359 lid 7 (oud) Sv kan worden betrokken dat art. 359 lid 7 (oud) Sv met ingang van 1 januari 2005 is vervangen door art. 359 lid 2 (nieuw) Sv. Die bepaling schrijft voor dat - voor zover hier van belang de beslissing over de op te leggen straffen met redenen dient te zijn omkleed, terwijl, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen dienen te worden opgegeven die daartoe hebben geleid. 11. In het onderhavige geval heeft de Advocaat-Generaal omstandig uiteengezet waarom zij geen taakstraf maar een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete vordert. Naar de huidige wet had dus moeten worden uiteengezet waarom in afwijking van de vordering een taakstraf is opgelegd. 12. Niettemin blijft de vraag of zestig uur taakstraf in de vorm van een werkstraf, subsidiair dertig dagen hechtenis zoveel zwaarder is dan een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een geldboete van € 300,-- subsidiair zes dagen hechtenis, tezamen genomen, dat met zoveel woorden de redenen dienen te worden opgegeven die tot die oplegging van genoemde taakstraf hebben geleid als bedoeld in art. 359 lid 7 (oud) Sv. 13. Naar mijn mening is dat wel het geval. Ruim anderhalve week werken - een werkweek pleegt tegenwoordig normaliter zesendertig uur te bedragen - is een aanzienlijk grotere inbreuk op iemands vrijheid dan de verplichting een geldboete te betalen van € 300,-- vergezeld van de dreiging van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee maanden wanneer men zich in een periode van twee jaar niet aan de voor ieder geldende verplichting houdt zich niet aan strafbare feiten schuldig te maken. Hoeveel zwaarder de wetgever tilt aan de taakstraf dan aan de geldboete moge ook blijken uit de vervangende hechtenis: een dag vervangende hechtenis staat tegenover (tenminste) twee uur taakstraf respectievelijk (tenminste) € 25,-- geldboete. In het onderhavige geval spreekt dat nog meer. Was de eis van de Advocaat-Generaal gevolgd en had de verdachte de geldboete niet voldaan, dan had hij zes dagen moeten "zitten", verricht hij de taakstraf niet dan komt hem dat te staan op dertig dagen hechtenis. En dan ga ik er nog aan voorbij dat de wetgever bij de invoering van de taakstraf als zelfstandige straf(5) niet te kennen heeft gegeven de oorspronkelijk in art. 22b (oud) Sr vervatte verhouding van 240 uur arbeid ten algemenen nutte als equivalent van zes maanden gevangenisstraf geheel heeft willen laten varen.(6) Zo kent art. 22d, leden 3 en 4 Sr een verhouding tussen duur van de taakstraf en duur van de vervangende hechtenis die er op wijst dat in de visie van de wetgever een taakstraf van een jaar overeenkomt met een gevangenisstraf van acht maanden en dus een werkstraf van het maximaal aantal uren van 240 uur (art. 22c lid 2 Sr) correspondeert met vervangende hechtenis van ten hoogste vier maanden.(7) 14. Ik merk nog op dat in de strafmotivering niet de inhoud van de vordering van de Advocaat-Generaal is opgenomen. Zou dat wel het geval zijn geweest, dan had daarin voldoen aan de eis van art. 359 lid 7 (oud) Sv kunnen worden gezien.(8) 15. Het middel slaagt. 16. Het tweede middel klaagt dat het Hof niet dan wel onvoldoende is ingegaan op het verweer dat de verdachte door een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen bijzonder zwaar wordt getroffen. 17. De eerste klacht van het middel faalt reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag omdat het Hof het verweer in zijn overwegingen omtrent de op te leggen straf als volgt heeft samengevat en verworpen: "(...) Het verweer dat de verdachte, kort gezegd, het rijbewijs niet kan missen wordt door het hof verworpen, omdat niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich in verband met zijn ziekte alleen kan verplaatsen door het zelf besturen van een auto en hem derhalve redelijkerwijs geen andere vervoersmogelijkheid ter beschikking staat." 18. Voor de klacht dat onvoldoende op genoemd verweer is ingegaan is het volgende van belang. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in: "De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van: (...) - een brief van de raadsvrouwe aan het ressortparket 's-Hertogenbosch, d.d. 5 november 2004, met bijlagen, betreffende de persoonlijke omstandigheden van verdachte; (...)." en "De verdachte, door de voorzitter, met inachtneming van het bepaalde in de desbetreffende artikelen van het Wetboek van Strafvordering ondervraagd, verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt: (...) Ik heb een dochter, [betrokkene 1] genaamd. Zij woont bij mij. Zij gaat vijf dagen per week met een taxi naar een medisch kinderdagverblijf in Venray. Ik heb 1 keer per drie weken een gesprek op het kinderdagverblijf. Ik heb geen baan. Vanaf morgen ga ik drie dagen per week voor drie uur per dag vrijwilligerswerk doen. Ik moet weer gaan wennen aan het arbeidsritme. Ik heb psychische klachten en agorafobie. Ik ga hiervoor 1 keer per week naar Tegelen, naar een psycholoog, en 1 keer per maand naar een psychiater, ook in Tegelen. Ik durf alleen met de auto de weg op. Bovendien is er geen goed openbaar vervoer vanuit mijn woonplaats [...] naar Tegelen en Venray. Ik krijg een uitkering van de Sociale Dienst ten bedrage van € 860,-. Ik deel de kosten van mijn huis met een huisgenoot. Voor wat de opgelegde straf betreft valt met name de ontzegging mij zwaar. Als ik niet kan autorijden, dan heb ik geen leven meer. Ik kan vanwege mijn psychische klachten geen werkstraf verrichten." en "De verdachte en de raadsvrouwe voeren het woord tot verdediging. De raadsvrouwe voert aan -zakelijk weergegeven-: Mijn cliënt bekent het hem tenlastegelegde en betreurt het letsel van de slachtoffers. De zitting in eerste aanleg vond plaats op maandag 27 oktober 2003. Ik heb pas op vrijdag de 24e het dossier gekregen. Ik wist toen nog niets over de zorg van mijn cliënt voor zijn gehandicapte kind. Hierdoor heeft de politierechter geen rekening kunnen houden met de persoonlijke omstandigheden van mijn cliënt. Ik heb halverwege de zitting nog om aanhouding verzocht, maar dit verzoek is niet toegewezen. Mijn cliënt is vanwege zijn beperkingen aangewezen op de auto. Hij is net uit het circuit van schuldsanering. Het betalen van een geldboete moet kunnen lukken. Ik verzoek het hof geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Een ontzegging zal zoveel gevolgen hebben voor zijn dagelijkse leven, dat oplegging hiervan niet passend is. Ik verzoek het hof een eventuele gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Aan de verdachte en de raadsvrouwe wordt het recht gelaten het laatst te spreken. De verdachte verklaart zich aan te sluiten bij hetgeen zijn raadsvrouwe voor hem naar voren heeft gebracht." 19. Het betoog van verdachte en zijn raadsvrouw komt er op neer dat verdachte vanwege zijn psychische klachten en agorafobie voor vervoer is aangewezen op zijn eigen auto. Daarvan heeft het Hof geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat verdachtes psychische klachten en agorafobie meebrengen dat hij zich alleen kan verplaatsen door het zelf besturen van zijn auto. 20. In de toelichting op het middel wordt er over geklaagd dat het Hof er aan is voorbijgegaan dat verdachte met grote regelmaat wordt betrokken bij de diagnostiek en behandeling van zijn kind, dat hij daartoe is aangewezen op eigen vervoer en dat de eigen auto een goed hulpmiddel is om de noodzakelijke boodschappen en bezoeken voor zijn dochter zelf te doen. Aldus wordt echter miskend dat het Hof verdachtes verweer heeft verworpen doordat het Hof niet aannemelijk acht dat verdachtes ziekte van zodanige aard is dat hij zich niet kan laten vervoeren per auto. Daarmee geeft het Hof immers te kennen niet in te zien dat vervoer per auto gezien verdachtes ziekte alleen kan geschieden wanneer de verdachte zelf die auto bestuurt. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. 21. Ter onderbouwing van verdachtes verweer is aan de schriftuur nog een aantal producties gehecht die geen deel uitmaken van het dossier maar volgens verdachtes advocaten in cassatie de bijlagen vormen van de brief van verdachtes raadsvrouw aan het ressortsparket, waarvan de voorzitter ter terechtzitting de korte inhoud mededeelt. Of genoemde producties inderdaad bedoelde bijlagen zijn wil ik wel aannemen, maar kan in het midden blijven. Op de inhoud van die bijlagen is ter terechtzitting niet uitdrukkelijk een beroep gedaan terwijl deze overigens gelet op hun inhoud niet meer dan een onderbouwing vormen van hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht. Tot enige nadere motivering van het oordeel van het Hof nopen deze dus hoe dan ook niet. 22. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering. 23. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd. 24. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG 1 Zo bijvoorbeeld HR 22 oktober 1991, nr. 89 225, NJB 1992, p. 98, nr. 42, HR 18 november 1997, nr. 105.639, NJB 1998, p. 90, nr. 8 2 Vgl. HR 1 december 1998, NJ 1999, 310, m. nt. Sch. 3 Zoals geschiedt bij het vergelijken van gelijksoortige straffen: Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, vierde druk, p. 690, 691, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis en HR 1 april 1997, NJ 1998, 51. Zie Kamerstukken II, 1997-1998, 26 114, nr. 3, p. 7. 4 Corstens, a.w., p. 690. 5 Wet van 7 september 2000, Stb. 365. 6 Kamerstukken II 1997-1998, 26 114, nr. 3, p. 14: "Twee uren taakstraf wordt gelijkgesteld met maximaal één dag vervangende hechtenis. Deze verdeelsleutel werd bij de omzetting naar vrijheidsstraf reeds gehanteerd." Wel werd gebroken met de regel dat de taakstraf alleen in de plaats komt van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf: Kamerstukken II 1997-1998, 26 114, nr. 3, p. 7. 7 Zo ook de Afspraken Landelijk overleg van strafsectorvoorzitters van de hoven en de rechtbanken, zoals deze luiden sinds 1 juni 2005. De in de tekst genoemde verhouding tussen werkstraf en vrijheidsstraf wordt ook gehanteerd in de Aanwijzing Taakstraffen d.d. 9 januari 2001, nr. 2001A003, zoals laatstelijk gewijzigd op 15 juli 2004 (Stcrt. 2004, 121). 8 HR 21 september 2004, NJ 2005, 62, m. nt. JR.


Uitspraak

15 november 2005 Strafkamer nr. 00017/05 AGJ/IC Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 november 2004, nummer 20/000206-04, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Roermond van 27 oktober 2003 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. H.H.M. van Dijk en mr. M.J.C. Zuurbier, beiden advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 3. Beoordeling van het eerste middel 3.1. Het middel klaagt erover dat het Hof een zwaardere straf heeft opgelegd dan door de Advocaat-Generaal bij het Hof is gevorderd zonder de bijzondere redenen op te geven, die daartoe hebben geleid. 3.2. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, een geldboete van € 300,- subsidiair zes dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van tien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk. Het Hof heeft aan de verdachte een taakstraf bestaande uit een werkstraf van zestig uur, subsidiair dertig dagen hechtenis opgelegd met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. 3.3. Het Hof heeft omtrent de strafoplegging, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, overwogen: "Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts rekening gehouden met de ernst van de door de verdachte gemaakte verkeersfout, de ernstige gevolgen die het bewezenverklaarde heeft (gehad) voor de slachtoffers en met de omstandigheid dat verdachte de oorzaak van het verkeersongeval ten dele buiten zichzelf legt. Het hof zal, gelet op het bovenstaande, aan de verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor na te melden duur opleggen. Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. In hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen ziet het hof evenwel aanleiding te bepalen dat een deel van deze bijkomende straf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd." 3.4. Gelet op de omstandigheid dat de door de Advocaat-Generaal gevorderde gevangenisstraf een geheel voorwaardelijk karakter heeft waarbij de verdachte het dus in eigen hand zou hebben gehad of deze straf na te zijn opgelegd tot tenuitvoerlegging zou moeten komen, heeft het Hof door in plaats daarvan en in plaats van de eveneens gevorderde geldboete aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen een zwaardere straf opgelegd dan gevorderd. Volgens het zevende lid (oud) van art. 359 Sv in verbinding met art. 415 Sv had het Hof in het bijzonder de redenen behoren op te geven die daartoe hebben geleid. In het arrest ontbreekt een dergelijke opgave. Volgens art. 359, negende lid (oud), Sv leidt dit verzuim tot nietigheid. 3.5. Het middel slaagt. 4. Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist. 5. Beslissing De Hoge Raad: Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging; Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; Verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 15 november 2005.