Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2739

Datum uitspraak2005-09-14
Datum gepubliceerd2005-09-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5161 WAJONG
Statusgepubliceerd


Indicatie

Korting op WAJONG-uitkering wegens inkomsten als zelfstandige. Niet-ontvankelijk verklaring wegens termijnoverschrijding. Terugvordering.


Uitspraak

03/5161 WAJONG U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Bij besluit van 17 september 2001 heeft gedaagde aan appellant meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), welke is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, onder toepassing van artikel 50, eerste lid, onder b, van de Wajong, met ingang van 1 januari 2000 wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Bij besluit van 5 oktober 2001 heeft gedaagde aan appellant meegedeeld dat de gedeeltelijk onverschuldigd betaalde uitkering over de periode van 1 januari 2000 tot en met 30 september 2001 wordt teruggevorderd. Het tegen deze besluiten door appellant gemaakte bezwaar heeft gedaagde ongegrond verklaard bij zijn besluit op bezwaar van 4 juni 2002, hierna: het bestreden besluit. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep voor zover het is gericht tegen het in het bestreden besluit vervatte - zo leest de Raad de uitspraak van de rechtbank - kortingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard bij haar uitspraak van 5 september 2003, reg.nr: 02/1416 WAJONG. Op de in het beroepschrift vermelde gronden is mr. J.A. van Ham, advocaat te Veenendaal, namens appellant in hoger beroep gekomen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft bij brief van 24 juni 2005 een aantal nadere stukken overgelegd. Het geding is behandeld op de zitting van 5 juli 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ham voornoemd. Gedaagde heeft zich zoals aangekondigd niet doen vertegenwoordigen. II. MOTIVERING Appellant heeft sedert 17 september 1983 een uitkering ingevolge de Algemene arbeidsongeschiktheidsverzekering (AAW) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze wet is met ingang van 1 januari 1998 vervallen. Sedert die datum ontvangt appellant een volledige uitkering ingevolge de Wajong. Appellant heeft daarnaast werkzaamheden verricht in loondienst en later als zelfstandige. Zo is hij werkzaam geweest als zelfstandig kermisexploitant en laatstelijk sedert 1999 als zelfstandig bewaker. Naar aanleiding van de jaarcijfers over het jaar 2000 heeft de arbeidsdeskundige C. Bos blijkens het rapport van 12 september 2001 geadviseerd tot korting van de uitkering van appellant. Vervolgens heeft gedaagde de besluiten als genoemd in rubriek I van deze uitspraak genomen. Naar aanleiding van de bezwaren van appellant heeft bezwaararbeidsdeskundige J.K.J. Hettinga blijkens het rapport van 29 mei 2002 een herberekening gemaakt van de korting door de netto winst over het jaar 2000 te corrigeren met een zogenaamde scholingsaftrek en een aftrek voor de zogeheten AA-premies. De herberekening heeft echter eveneens tot de conclusie geleid dat de Wajong-uitkering van appellant dient te worden uitbetaald naar de klasse van 65 tot 80%, waarna het bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft appellant niet-ontvankelijk verklaard voor zover het beroep is gericht tegen het in het bestreden besluit vervatte - zo leest de Raad de uitspraak van de rechtbank waarin ten onrechte wordt gesproken van het herzieningsbesluit - kortingsbesluit. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het (aanvullend) beroepschrift uitsluitend is gericht tegen het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de terugvordering. De ter zitting aangevoerde grieven tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaren tegen het kortingsbesluit zijn naar het oordeel van de rechtbank tardief. De rechtbank heeft voorts het volgende overwogen: “Waar het in casu gaat om een bestreden besluit dat expliciet twee te onderscheiden deelbesluiten bevat, waarvan binnen de beroepstermijn er slechts één is aangevochten, dient het eerst ter zitting ingestelde beroep tegen het aanvankelijk niet bestreden en in inmiddels in rechte onaantastbaar geworden deelbesluit, dat betrekking heeft op de herziening van de uitkering, wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te worden verklaard.” Voorts heeft de rechtbank overwogen dat er een plicht is voor gedaagde om tot terugvordering over te gaan en dat er geen dringende redenen zijn geweest voor gedaagde om van terugvordering af te zien. De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Appellant is van mening dat het beroep ten onrechte (deels) niet-ontvankelijk is verklaard. Voorts heeft appellant aangevoerd dat het bestreden besluit voor zover het betreft de periode vanaf 1 januari 2001 niet op de feiten is gebaseerd. Tot slot is appellant van mening dat gedaagde wegens dringende redenen geheel of gedeeltelijk van de terugvordering had behoren af te zien. De Raad zal eerst ingaan op de gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van appellant in zijn beroep door de rechtbank. De hierboven weergegeven zienswijze van de rechtbank onderschrijft de Raad reeds daarom niet nu uit het beroepschrift in eerste aanleg duidelijk blijkt dat appellant tijdig beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit waarbij gedaagde zowel heeft beslist op het bezwaar tegen de korting als op het bezwaar tegen de terugvordering. Dat er nog geen gronden tegen de korting van de uitkering van appellant waren aangevoerd doet niets af aan de tijdigheid van het beroep van appellant. De uitspraak van de rechtbank komt om deze reden voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal de zaak op grond van artikel 26, eerste lid, onder a, van de Beroepswet in samenhang met artikel 27 van de Beroepswet, zonder terugverwijzing afdoen nu deze zaak naar het oordeel van de Raad geen nadere behandeling van de rechtbank behoeft. Over de korting overweegt de Raad het volgende. De grief van appellant met betrekking tot de vaststelling van inkomsten uit arbeid betreffende het jaar 2000, welke ziet op een factuur van de accountant, heeft appellant ter zitting niet langer gehandhaafd omdat de belastingdienst niet tot herziening van de netto winst is overgegaan, zodat deze grief geen bespreking behoeft. Over de grief van appellant dat de korting over het jaar 2001 niet op de feiten berust overweegt de Raad dat gedaagde in dit geval bij het primaire besluit van 17 september 2001, welk besluit bij het bestreden besluit is gehandhaafd, aan appellant heeft meegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 1 januari 2000 wordt uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80%, zonder een einddatum te noemen. Uit de aan dit besluit ten grondslag liggende berekening blijkt dat alleen het jaar 2000 in aanmerking is genomen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 juli 1996, RSV 1997/17, kan bij besluiten tot korting van de uitkering wegens inkomsten uit arbeid niet worden volstaan met het éénmalig uitreiken van een beslissing, die dan - zij het met wijziging van bedragen - geacht moet worden zijn gelding te behouden voor volgende jaren. Per jaar is een nieuw kortingsbesluit nodig. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking voor zover het ziet op de korting van de Wajong-uitkering over het jaar 2001. De Raad zal gedaagde opdracht geven in zoverre opnieuw te beslissen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Over de terugvordering overweegt de Raad het volgende. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad kan terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald eerst aan de orde komen indien is komen vast te staan dat degene van wie wordt teruggevorderd geen aanspraak (meer) heeft op de uitbetaling van de uitkering. Bij gebreke van een kortingsbesluit over het jaar 2001 is niet formeel komen vast te staan dat onverschuldigd is betaald over de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 september 2001. Gedaagde was dan ook niet bevoegd tot terugvordering van de uitkering over deze periode. Om deze reden komt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de terugvordering eveneens voor vernietiging in aanmerking. Daarbij zal de Raad geen onderscheid maken tussen het jaar 2000 en 2001 omdat in het bestreden besluit noch in het besluit van 5 oktober 2001 een onderscheid naar de afzonderlijke jaren is gemaakt. Gelet hierop komt de Raad niet toe aan de vraag of sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. De Raad voegt hieraan ten overvloede toe dat het gedaagde, nadat hij alsnog op de wettelijk voorgeschreven wijze heeft beslist over een korting van de uitkering over het jaar 2001, zonodig wederom tot terugvordering dient over te gaan. Alsdan zal gedaagde ook dienen te beslissen over de vraag of er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Al het voorgaande betekent dat de uitspraak van de rechtbank voor vernietiging in aanmerking komt. Het inleidend beroep zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking voor zover het ziet op de korting van de Wajong-uitkering over het jaar 2001 en voor zover het ziet op de terugvordering. De Raad zal gedaagde opdracht geven in zoverre opnieuw op het bezwaar te beslissen. Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad het volgende. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit voor zover het ziet op de korting van de Wajong-uitkering over het jaar 2001 en voor zover het ziet op de terugvordering; Bepaalt dat gedaagde in zoverre een nieuw besluit op het bezwaar neemt, met inachtneming van deze uitspraak van de Raad; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 116,- vergoedt. Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) J.E.M.J. Hetharie. Gw