Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2768

Datum uitspraak2005-09-09
Datum gepubliceerd2005-09-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/1523 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is terecht WAO-uitkering geweigerd? Is betrokkene geschikt voor eigen werk en de geselecteerde functies? Voldoen functies aan de vastgestelde belastbaarheid?


Uitspraak

03/1523 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant, en [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv. Appellant heeft bij besluit van 18 december 2001 geweigerd gedaagde per 26 december 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) toe te kennen. Bij besluit van 10 mei 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van gedaagde tegen het besluit van 18 december 2001 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 februari 2003, reg. nr. AWB 02/2244 WAO, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage het beroep van gedaagde tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, met opdracht aan gedaagde een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak en met bepalingen over de vergoeding van griffierecht en proceskosten. Appellant heeft tegen deze uitspraak op bij aanvullend beroepschrift uiteengezette gronden hoger beroep ingesteld. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 29 juli 2005, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. C.J.M. Kluytmans, werkzaam bij het Uwv, en gedaagde niet is verschenen. II. MOTIVERING Gedaagde is op 27 december 2000 arbeidsongeschikt geworden voor haar werk als tuinbouwmedewerkster wegens rugklachten. Op 16 oktober 2001 heeft de verzekeringsarts appellante onderzocht en op een FIS-formulier beperkingen voor haar vastgesteld. Op basis van deze beperkingen heeft de arbeidsdeskundige op 14 december 2001 geconcludeerd dat gedaagde in staat is haar eigen werk te verrichten. Tevens heeft zij zes functies (fb-codes) geselecteerd, zijnde in volgorde van loonwaarde: fb-code 7964 (stikster) fb-code 7952 (modinette) fb-code 9103 (machinebediende) fb-code 8538 (printmonteuse) fb-code 8030 (stikster lederwaren) fb-code 7965 (coupeuse). Uitgaande van de loonwaarde van de middelste van de drie hoogst verlonende functies heeft zij na vergelijking met het maatmaninkomen geconcludeerd dat er geen verlies aan verdiencapaciteit optreedt. Vervolgens heeft appellant bij besluit van 18 december 2001, in stand gelaten bij het bestreden besluit, geweigerd om aan gedaagde na ommekomst van de wachttijd op 26 december 2001 een WAO-uitkering toe te kennen. In beroep heeft gedaagde het medisch substraat van het bestreden besluit aangevochten. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit voor juist gehouden, doch de arbeidskundige grondslag verworpen. Ten aanzien van de geschiktheid van gedaagde voor haar eigen werk heeft de rechtbank daartoe overwogen dat deze geschiktheid onvoldoende is onderzocht. Ten aanzien van de geschiktheid voor de geselecteerde functies heeft de rechtbank geconcludeerd dat in één van de drie hoogst verlonende functies, te weten die van machinebediende, de belasting op aspect 8 (buigen en torderen) de voor gedaagde geldende beperking overtreft, zodat de functie niet voor de schatting kan worden gebruikt. Hierdoor blijven er volgens de rechtbank slechts twee fb-codes over, te weinig om de schatting te kunnen dragen. Dit heeft geleid tot de vernietiging van het bestreden besluit. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het bestreden besluit niet rust op de geschiktheid van gedaagde voor haar eigen werk. Ten aanzien van de geselecteerde functies heeft appellant aangevoerd dat de schatting rust op 6 functies en dat, indien van de drie hoogst verlonende functies de functies van lockster-stikster en die van machinebediende ongeschikt zouden zijn, nog voldoende (deel)functies resteren die passend zijn. De Raad oordeelt als volgt. Met betrekking tot het medisch substraat van het bestreden besluit stelt de Raad zich achter het oordeel van de rechtbank, dat in hoger beroep ook niet is bestreden. Ten aanzien van de arbeidskundige component is de Raad met appellant van oordeel dat in het bestreden besluit -in tegenstelling tot het arbeidskundig rapport van 14 december 2001- niet wordt gerept over de geschiktheid van gedaagde voor haar eigen werk. De rechtbank heeft zich daarover dan ook ten onrechte uitgelaten. Ten aanzien van de voorgehouden functies merkt de Raad op dat fb-code 7964 twee voor gedaagde geschikte functies omvat, met in totaal 10 arbeidsplaatsen. Fb-code 7952 omvat drie functies. Als van deze drie de functie van lockster-stikster, die een markering laat zien op aspect 7 (gebogen werken), buiten beschouwing wordt gelaten resteren twee geschikte functies met in totaal 13 arbeidsplaatsen. Fb-code 8538 omvat twee functies. Als daarvan de functie van printmonteur, die een markering laat zien op aspect 1 (zitten), buiten beschouwing wordt gelaten resteert één geschikte functie met 7 arbeidsplaatsen. Dit brengt mee dat indien van de vier hoogst verlonende fb-codes die van machinebediende (fb-code 9103) conform het oordeel van de rechtbank buiten beschouwing wordt gelaten er drie resteren met voldoende, te weten 30, functies en met een mediane loonwaarde die tot dezelfde uitkomst van de schatting leidt als door de arbeidsdeskundige berekend. De Raad wijst er in dit verband op dat de rechtbank ten onrechte alleen de drie aanvankelijk voor de schatting in aanmerking genomen functies heeft bezien en niet ook de reservefuncties. Het vorenstaande betekent dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Beslist wordt derhalve als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het inleidend beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2005. (get.) J. Janssen. (get.) J.E. Meijer. CVG