Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2769

Datum uitspraak2005-09-16
Datum gepubliceerd2005-09-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/2313 AKW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Worden naar Turks recht erkende kinderen aangemerkt als eigen kinderen in de zin van de AKW? Is er recht op kinderbijslag?


Uitspraak

03/2313 AKW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekerings-bank in werking getreden. Thans oefent de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde mede verstaan de Sociale Verzekeringsbank. Namens appellant heeft drs. M.A. Spaans op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 april 2003, nr. AKW 02/1762-KRD, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft gedaagde laten weten, nader van mening te zijn dat het bestreden besluit niet wordt gedragen door een toereikende motivering. Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. II. MOTIVERING Gelet op de vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten. Gedaagde heeft bij primair besluit van 27 februari 2002 aan appellant kinderbijslag geweigerd onder de overweging dat de door hem naar Turks recht erkende kinderen Hüseyin en Kevser niet kunnen worden aangemerkt als eigen kinderen van appellant in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Bij het bestreden besluit van 7 juni 2002 heeft gedaagde zijn primaire besluit gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft gedaagde onder verwijzing naar ’s Raads uitspraak van 15 april 2005, RSV 2005/224 en USZ 2005/205, nader het standpunt ingenomen dat deze kinderen alsnog dienen te worden aangemerkt als eigen kinderen van appellant. Appellant kan volgens gedaagde voor genoemde kinderen aanspraak op kinderbijslag maken, mits aan de overige voorwaarden hiervoor is voldaan. Gedaagde zal hiernaar een nader onderzoek instellen. De Raad onderschrijft het nadere standpunt van gedaagde en constateert dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. De Raad zal daarom, onder vernietiging van de aangevallen uitspraak, het inleidend beroep gegrond verklaren wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 966,= voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,=, te betalen door de Sociale verzekeringsbank; Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde griffierecht van € 116,= vergoedt. Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2005. (get.) H. van Leeuwen. (get.) J.J.B. van der Putten. MH