Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2779

Datum uitspraak2005-09-16
Datum gepubliceerd2005-09-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/3488 WSF
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wet Studie Financiering. Is oplegging OV-boete wegens meerinkomen over studiefinancieringstijdvak 1997 terecht?


Uitspraak

03/3488 WSF U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats] (België), appellant, en de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij besluit van 28 januari 2002 heeft gedaagde aan appellant een vordering wegens meerinkomen over het studiefinancieringstijdvak 1997 en een 'OV-boete' over de maanden januari 1997 tot en met oktober 1997 opgelegd. Bij besluit van 21 juni 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het door appellant tegen het besluit van 28 januari 2002 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 juni 2003, kenmerk 02/650 WSFBSF, heeft de rechtbank Assen het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld. Voor de gronden waarop het hoger beroep berust heeft appellant in zijn beroepschrift van 8 juli 2003 verwezen naar een door hem overgelegde, aan hem gerichte brief van 16 juni 2003 van mr. G.J. Pepels van Remie Fiscaal Juridisch Adviesbureau te Uden. Bij schrijven van 4 september 2003 heeft appellant nogmaals met nadruk naar de brief van mr. Pepels verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 17 september 2003. Bij schrijven van 5 april 2005, met bijlagen, heeft gedaagde geantwoord op een door de Raad gestelde vraag. Desgevraagd heeft appellant bij schrijven van 8 mei 2005 enkele stukken ingezonden. Bij schrijven van 1 juli 2005 heeft gedaagde afschriften van correspondentie van hem met de belastingdienst ingezonden. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 juli 2005, waar appellant niet is verschenen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep. II. MOTIVERING De Raad moet allereerst ambtshalve aandacht schenken aan een tweetal punten van formele aard. In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat uit artikel 8:7, tweede lid, tweede volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voortvloeit dat de rechtbank Groningen bevoegd was om op het door appellant ingestelde beroep te beslissen. De Raad ziet aanleiding om de onbevoegdheid van de rechtbank Assen met toepassing van artikel 28 van de Beroepswet voor gedekt te verklaren en de aangevallen uitspraak als bevoegdelijk gedaan aan te merken. In de tweede plaats moet worden vastgesteld dat het bestreden besluit op een onjuiste wettelijke grondslag berust, namelijk op artikel 3.17 van de Wet studiefinanciering 2000 in plaats van artikel 26 van de Wet op de studiefinanciering, zijnde de wettelijke bepaling die in 1997 de onderhavige materie regelde. Deswege zal de Raad het bestreden besluit vernietigen. Daartoe dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd en het inleidend beroep alsnog gegrond te worden verklaard. De Raad verwijst in dit verband kortheidshalve naar zijn uitspraak van 29 oktober 2004 (LJN: AR6572). Evenals in die uitspraak ziet de Raad in het onderhavige geval aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, aangezien de vordering wegens meerinkomen en de 'OV-boete' ten materiële terecht zijn opgelegd. Dienaangaande overweegt de Raad dat het hoger beroep van appellant berust op de stelling dat hij in 1997 geen of nagenoeg geen inkomsten heeft genoten en dat zijn belastbaar inkomen over 1997 nog niet definitief is vastgesteld, nu tegen de desbetreffende aanslag een bezwaarschrift is ingediend. Deze grief treft geen doel. Uit de door de belastingdienst verstrekte gegevens blijkt dat het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 1997 op 1 oktober 2001 is afgedaan en dat daarbij de opgelegde aanslag, die was gebaseerd op een ambtshalve op € 113.445,- vastgesteld inkomen, is gehandhaafd. De Raad vermag evenmin als de rechtbank in te zien waarom gedaagde niet van het door de belastingdienst vastgestelde inkomen mocht uitgaan, nu appellant zelf geen enkel concreet, verifieerbaar gegeven over zijn inkomsten heeft verschaft. Aangezien er voorts geen termen aanwezig zijn voor een proceskostenvergoeding met toepassing van artikel 8:75 van de Awb, moet worden beslist als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Bepaalt dat de Informatie Beheer Groep het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 116,- aan hem dient te vergoeden. Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2005. (get.) J. Janssen. (get.) J.E. Meijer. Gw