
Jurisprudentie
AU2793
Datum uitspraak2005-08-02
Datum gepubliceerd2005-09-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/8149
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/8149
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aanvraag verlenging verblijfsvergunning amv / voortgezet verblijf / horen.
Eiser heeft in bezwaar met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning amv gekregen met ingang van de aanvraagdatum van de asielaanvraag tot de datum waarop eiser achttien jaar is geworden. Het bezwaar is voor het overige (kennelijk) ongegrond verklaard. Eiser stelt dat hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking voortgezet verblijf op grond van artikel 3.52 Vb 2000. Verweerder had dan ook moeten beoordelen of eiser bij het bereiken van het achttiende levensjaar in aanmerking kwam voor omzetting van zijn amv-verblijfsvergunning in een verblijfsvergunning voortgezet verblijf ex artikel 3.52 Vb 2000. Verweerder had in dit verband eiser moeten horen en bezien of er bijzondere individuele omstandigheden aanwezig waren die hadden kunnen leiden tot het in aansluiting op de amv-verblijfsvergunning verlenen van een verblijfsvergunning voortgezet verblijf. Gelet op hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, alsmede gelet op de bijzondere feiten en omstandigheden van het onderhavige geval, te weten de alsnog met terugwerkende kracht verlening van een verblijfsvergunning amv aan eiser en het feit dat eiser in bezwaar inmiddels meerderjarig is geworden, acht de rechtbank het standpunt van verweerder dat het bezwaar als kennelijk ongegrond dient te worden aangemerkt, onjuist. Het is niet uitgesloten dat er bijzondere feiten en omstandigheden bestaan die tot gegrondverklaring van dat bezwaar zouden hebben geleid. Een hoorzitting is bij uitstek de gelegenheid waar eiser zulke feiten of omstandigheden naar voren had kunnen brengen. Gezien het bovenstaande had verweerder het bezwaar niet kennelijk ongegrond mogen verklaren zonder nader te bezien of de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden aanleiding geven voor verlening van een verblijfsvergunning voortgezet verblijf op de voet van artikel 3.52 Vb 2000. Dat aan het bestreden besluit geen aanvraag om een verblijfsvergunning voortgezet verblijf ten grondslag ligt kan, gelet op de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval, daar niet aan afdoen. De amv-verblijfsvergunning is eiser immers eerst bij het bestreden besluit van 3 februari 2005 met terugwerkende kracht verleend met ingang van 23 december 2001 (datum asielaanvraag) geldig tot april 2003 (bereiken achttienjarige leeftijd). Doordat verweerder niet tijdig op de juiste wijze heeft beslist was het voor eiser derhalve feitelijk onmogelijk om tijdig, te weten binnen zes maanden na het verloop van zijn amv-verblijfsvergunning, een aanvraag te kunnen doen voor een verblijfsvergunning voortgezet verblijf. Beroep gegrond.
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: AWB 05/8149
Datum uitspraak: 2 augustus 2005
Uitspraak
ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in de zaak van
A,
geboren op [...] april 1985,
v-nummer 010.504.1120,
van Srilankaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. drs. M.J. Verwers,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J.W.A.M. Schilperoort,
ambtenaar in dienst van de IND.
Het procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2002 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 23 december 2001 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Bij hetzelfde besluit heeft verweerder tevens besloten eiser niet op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv).
Eiser heeft op 15 augustus 2002 bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve onthouding van een verblijfsvergunning regulier op grond van het amv-beleid.
Bij besluit van 18 september 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2003 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Leeuwarden, is het daartegen op 17 oktober 2002 ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 september 2002 is vernietigd.
Bij besluit van 3 februari 2005 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard met dien verstande dat aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als amv” is verleend met ingang van 23 december 2001, geldig tot 23 december 2002, welke geacht wordt te zijn verlengd tot 29 april 2003. Het bezwaar is voor het overige (kennelijk) ongegrond verklaard.
Op 23 februari 2005 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 juli 2005. Eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.V.G. van Leeuwarden.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder stelt dat, nu eiser ten tijde van het bestreden besluit reeds meerderjarig was, hij niet meer in aanmerking kan komen voor verblijfsvergunning op grond van het amv-beleid in hoofdstuk C2/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Omdat eisers asielaanvraag is ingediend ná 4 januari 2001 kan hij evenmin in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het bijzondere overgangsrecht van artikel 9.4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) in verbinding met het bepaalde in TBV 2000/30.
3. Eiser stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 27 oktober 2004 (JV 2004, 481), dat hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking voortgezet verblijf op grond van artikel 3.52 van het Vb 2000. Immers, artikel 3.52 van het Vb 2000 geeft verweerder de bevoegdheid om een verblijfsvergunning voortgezet verblijf te verlenen wegens bijzondere individuele omstandigheden aan een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van een verblijfsvergunning. Verweerder had dan ook moeten beoordelen of eiser bij het bereiken van het achttiende levensjaar in aanmerking kwam voor omzetting van zijn amv-verblijfsvergunning in een verblijfsvergunning voortgezet verblijf in de zin van artikel 3.52 van het Vb 2000. Verweerder had in dit verband eiser moeten horen en bezien of die bijzondere omstandigheden die hadden kunnen leiden tot het in aansluiting op de amv-verblijfsvergunning verlenen van een verblijfsvergunning voortgezet verblijf aanwezig waren.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking, verband houdend met voortgezet verblijf, worden verleend aan de vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als amv.
6. Ingevolge artikel 3.52 van het Vb 2000 kan, in andere gevallen dan vermeld in de artikelen 3.50 en 3.51, de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdend met voortgezet verblijf, worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vw 2000 heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat. Dus ook indien sprake is van minder dan drie jaar rechtmatig verblijf op grond van een amv-verblijfsvergunning kan een verblijfsvergunning voortgezet verblijf worden verleend.
7. Ingevolge artikel 7:2 van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Het horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure en kan slechts met toepassing van artikel 7:3 Awb daarvan worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
8. Gelet op hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, alsmede gelet op de bijzondere feiten en omstandigheden van het onderhavige geval, te weten de alsnog met terugwerkende kracht verlening van een verblijfsvergunning als amv aan eiser en het feit dat eiser in bezwaar inmiddels meerderjarig is geworden, acht de rechtbank het standpunt van verweerder dat het bezwaar als kennelijk ongegrond dient te worden aangemerkt, onjuist. Het is niet uitgesloten dat er bijzondere feiten en omstandigheden bestaan die tot gegrondverklaring van dat bezwaar zouden hebben geleid. Een hoorzitting is bij uitstek de gelegenheid waar eiser zulke feiten of omstandigheden naar voren had kunnen brengen. Gezien het bovenstaande had verweerder het bezwaar niet kennelijk ongegrond mogen verklaren zonder nader te bezien of de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden aanleiding geven voor verlening van een verblijfsvergunning voortgezet verblijf op de voet van artikel 3.52 van het Vb 2000. Verweerder had eisers aanspraak op voortgezet verblijf bij de hoorzitting ter sprake kunnen en moeten brengen en nader moeten onderzoeken of er sprake was van bijzondere individuele omstandigheden in de zin van artikel 3.52 van het Vb 2000. Nu een zodanige beoordeling achterwege is gelaten, is er geen zorgvuldig onderzoek geweest naar alle mogelijkheden die de wet biedt om eiser voortgezet verblijf toe te staan. Verweerder heeft daarmee in strijd gehandeld met de vereiste zorgvuldigheid in de zin van artikel 3:2 van de Awb. Daaraan kan gelet op de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen dat aan het bestreden besluit geen aanvraag om een verblijfsvergunning voortgezet verblijf ten grondslag ligt. De amv-verblijfsvergunning is eiser immers eerst bij het bestreden besluit van 3 februari 2005 met terugwerkende kracht verleend met ingang van 23 december 2001 (datum asielaanvraag) geldig tot [...] april 2003 (bereiken achttienjarige leeftijd). Doordat verweerder niet tijdig op de juiste wijze heeft beslist was het voor eiser derhalve feitelijk onmogelijk om tijdig, te weten binnen zes maanden na het verloop van zijn amv-verblijfsvergunning, een aanvraag te kunnen doen voor een verblijfsvergunning voortgezet verblijf.
9. Voorts merkt de rechtbank nog op dat de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2005 (nr. 200500142/1), waar verweerder in het verweerschrift en ter zitting een beroep op doet, voor de onderhavige zaak geen relevantie heeft omdat de vreemdeling in de zaak die geleid heeft tot die Afdelingsuitspraak nog voor het primaire besluit meerderjarig was geworden, terwijl eiser in bezwaar, dus pas na het primaire besluit meerderjarig is geworden.
10. Op grond van het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, het vereiste dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen, en de hoorplicht van artikel 7:2 in samenhang met artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Voorts bestaat aanleiding de Staat aan te wijzen als de rechtspersoon die aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 3 februari 2005;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier van deze nevenzittingsplaats;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om aan eiser € 138,00 te betalen ter vergoeding van het door hem betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Gielissen en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2005 in tegenwoordigheid van mr. H. Siragedik als griffier.
de griffier?
de rechter
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).