
Jurisprudentie
AU2798
Datum uitspraak2005-07-18
Datum gepubliceerd2005-09-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/6464
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/6464
Statusgepubliceerd
Indicatie
Angola / amv / adequate opvang / opvanghuis Mulemba / TBV 2003/64.
Eiser is een alleenstaande minderjarige vreemdeling uit Angola met een verblijfsvergunning amv. Verweerder heeft de verlengingsaanvraag van eiser afgewezen, omdat voor eiser ingevolge TBV 2003/64 adequate opvang aanwezig is in het opvanghuis Mulemba te Angola. De rechtbank is van oordeel dat uit een brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 8 oktober 2004 blijkt dat het project “opvanghuis Mulemba” loopt tot 15 juli 2005. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat op die datum de looptijd van het project eindigt. De rechtbank is daarom van oordeel dat op basis van de thans beschikbare informatie aangenomen dient te worden dat voor eiser vanaf 15 juli 2005 geen opvang in het opvangcentrum Mulemba beschikbaar zal zijn. Voorts is niet gebleken dat vanaf die datum andere adequate opvang voorhanden is. Nu aan de door eiser opgegeven geboortedatum niet wordt getwijfeld, dient aangenomen te worden dat hij op 15 juli 2005 de leeftijd van achttien jaar nog niet zal hebben bereikt. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit geval niet zonder nader onderzoek heeft kunnen concluderen dat sprake is van adequate opvang en dat het besluit op dit punt een kenbare en draagkrachtige motivering ontbeert. Beroep gegrond.
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: AWB 05/6464
Datum uitspraak: 18 juli 2005
Uitspraak
ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1990,
v-nummer 070.207.3768,
van Angolese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. drs. M.J. Verwers,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder,
vertegenwoordigd door S.J.M. Leijtens,
ambtenaar in dienst van de IND.
Het procesverloop
Bij besluit van 24 september 2002 is aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “alleenstaande minderjarige vreemdeling” (amv) verleend met ingang van 5 april 2002 geldig tot 5 april 2003. Deze verblijfsvergunning is later verlengd tot 5 april 2004.
Op 28 januari 2004 heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend om verlenging van die verblijfsvergunning. Bij besluit van 6 mei 2004 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Eiser heeft daartegen op 2 juni 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 januari 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 11 februari 2005 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 juli 2005. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.V.G. van Leeuwarden.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder heeft zich (kort samengevat) in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor verlenging van de verleende verblijfsvergunning, omdat eiser niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder de verblijfsvergunning is verleend nu gebleken is dat voor eiser adequate opvang in Angola aanwezig is. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft immers op 31 oktober 2003 een algemeen ambtsbericht inzake Angola uitgebracht, op grond waarvan in het Tussentijdse Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2003/64 geconcludeerd is dat er voor Angolese alleenstaande minderjarigen uit Nederland adequate opvang aanwezig is in het opvangcentrum Mulemba in Angola. Hierdoor komt eiser niet langer in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van het amv-beleid.
3. Eiser heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat geen sprake is van adequate opvang in Angola, nu ook de opvang in Mulemba niet adequaat is. Uit het TBV 2003/64 blijkt dat de kwaliteit van de opvang in andere opvangtehuizen dan Mulemba naar lokale maatstaven slecht is en dat die opvanghuizen bovendien overvol zijn. Volgens eiser is onduidelijk waarop de conclusie, dat Mulemba een gunstiger uitzondering zou zijn, is gebaseerd. Het ambtsbericht van 31 oktober 2003 waarin staat vermeld dat Mulemba is uitgebreid kan onmogelijk de onderbouwing hiervan zijn. Voorts is onduidelijk of alle alleenstaande minderjarige vreemdelingen uit Angola in Mulemba geplaatst kunnen worden, nu uit informatie van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) blijkt dat Nederland slechts twintig plaatsen kan opeisen. Vervolgens acht eiser de vervolgopvang na Mulemba evenmin adequaat. Zo volgt uit het TBV dat de opvang in Mulemba slechts van tijdelijke aard is maar is onduidelijk waar de alleenstaande minderjarige vreemdelingen daarna heen moeten. Tot slot stelt eiser dat uit een brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 8 oktober 2004 blijkt dat het project “opvangtehuis Mulemba” loopt tot 15 juli 2005, zodat aangenomen dient te worden dat vanaf die datum geen adequate opvang beschikbaar zal zijn.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Gelet op de gronden van het beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat voor eiser adequate opvang in Angola niet ontbreekt.
6. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.6 onder c van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen onder een beperking verband houdende met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling. Deze vergunning kan op grond van artikel 3.56 van het Vb 2000 aan een alleenstaande minderjarige vreemdeling worden verleend, indien zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel is afgewezen, hij zich naar het oordeel van verweerder niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan, en voor hem, naar het oordeel van verweerder, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang ontbreekt in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan.
7. Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef onder f, van de Vw 2000, kan een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier worden afgewezen indien niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.
8. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan eiser niet tegengeworpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Angola geen opvang zal krijgen van familieleden of vrienden. Die vorm van adequate opvang is derhalve niet in geschil.
9. De rechtbank overweegt dat ingevolge onderdeel C2/7.4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), voor zover thans van belang, opvang in een (particuliere) instelling in het betreffende land is aan te merken als adequaat indien de opvanginstelling naar lokale omstandigheden aanvaardbaar is. Indien in het landgebonden asielbeleid is vastgelegd dat algemene opvangvoorzieningen beschikbaar en toereikend zijn, mag ervan worden uitgegaan dat er adequate opvang is. Daadwerkelijke plaatsing behoeft ten tijde van het besluit niet te zijn geregeld.
10. Verweerder heeft in het TBV 2003/64 geconcludeerd dat in Angola voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen adequate opvang voorhanden is. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Angola van 31 oktober 2003, waaruit blijkt dat door gebrek aan middelen de kwaliteit van opvanghuizen in Angola naar lokale maatstaven gemeten slecht is en dat het opvangcentrum Mulemba hierop een gunstige uitzondering vormt. Dit tehuis is in 2003 met middelen uit Nederland uitgebreid. Via de IOM wordt in dit tehuis aan terugkerende alleenstaande minderjarige Angolezen tijdelijk opvang geboden.
11. De rechtbank stelt verder vast dat in het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Angola van juni 2004 staat vermeld dat ten aanzien van de opvang van minderjarigen geen wezenlijke veranderingen zijn opgetreden ten opzichte van hetgeen in eerdergenoemd ambtsbericht is beschreven. Ook uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Angola van december 2004 is de rechtbank niet gebleken dat er ten aanzien van de opvang van minderjarigen wezenlijke veranderingen zijn opgetreden ten opzichte van hetgeen eerder is beschreven
12. In een brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 8 oktober 2004, wordt bevestigd dat alleenstaande minderjarige asielzoekers van alle leeftijden bij Mulemba kunnen worden ondergebracht gedurende de looptijd van een project van de IOM. De doelgroep van het project betreft alleenstaande minderjarige asielzoekers die vrijwillig wensen terug te keren. In de brief wordt daarnaast aangegeven dat het project loopt tot 15 juli 2005.
13. De rechtbank is van oordeel dat deze brief van de Minister van Buitenlandse Zaken dient te worden aangemerkt als een deskundigenbericht. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de looptijd van het project eindigt op 15 juli 2005. De rechtbank is daarom van oordeel dat op basis van de thans beschikbare informatie aangenomen dient te worden dat voor eiser vanaf 15 juli 2005 geen opvang in het opvangcentrum Mulemba beschikbaar zal zijn.
14. Voorts is niet gebleken dat vanaf die datum andere adequate opvang voorhanden is. Hierbij is van belang dat uit een redelijke lezing van het beleid van verweerder blijkt dat het uitgangspunt van verweerder dat algemene adequate opvang voor minderjarigen in Angola bestaat, voornamelijk is gebaseerd op grond van de beschikbaarheid van opvang in Mulemba. De opvang in de overige instellingen is gelet op het TBV 2003/64 en de eerdergenoemde ambtsberichten van slechte kwaliteit, terwijl niet wordt gesteld dat deze voldoet aan de plaatselijke maatstaven. Dit laatste is volgens verweerders beleid, zoals neergelegd in hoofdstuk C2/7 van de Vc 2000, voorwaarde om aan te nemen dat sprake is van adequate opvang.
15. Nu aan de door eiser opgegeven geboortedatum niet wordt getwijfeld, dient aangenomen te worden dat hij op 15 juli 2005 de leeftijd van achttien jaar nog niet zal hebben bereikt. Derhalve is de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat verweerder in dit geval niet zonder nader onderzoek heeft kunnen concluderen dat sprake is van adequate opvang en dat het besluit op dit punt een kenbare en draagkrachtige motivering ontbeert. De verwijzing naar het beleid neergelegd in hoofdstuk C2/7.2 van de Vc 2000 en het TBV 2003/64 alsmede de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van juni 2004 en december 2004 is daartoe, gelet op de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 8 oktober 2004, onvoldoende.
16. Het beroep is derhalve gegrond wegens schending van het motiveringsvereiste (artikel 7:12, eerste lid, van de Awb). Hetgeen verweerder verder heeft overwogen en wat daar zijdens eiser tegen in is gebracht behoeft hierdoor geen (nadere) bespreking. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
17. Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt tevens dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 7:3, sub b, van de Awb door af te zien van het doen horen van eiser, zodat het besluit ook om die reden voor vernietiging in aanmerking komt.
18. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Voorts bestaat aanleiding de Staat aan te wijzen als de rechtspersoon die aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 28 januari 2005;
draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van een afschrift van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier van deze nevenzittingsplaats;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om aan eiser € 136,00 te betalen ter vergoeding van het door hem betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Gielissen en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2005 in tegenwoordigheid van mr. H. Siragedik als griffier.
de griffier? de rechter
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).