
Jurisprudentie
AU2842
Datum uitspraak2005-09-06
Datum gepubliceerd2005-09-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 05/317
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 05/317
Statusgepubliceerd
Indicatie
Wet personenvervoer 2000
Vergunning taxivervoer
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Vijfde enkelvoudige kamer
AWB 05/317 6 september 2005
14914 Wet personenvervoer 2000
Vergunning taxivervoer
Uitspraak in de zaak van:
A, h.o.d.n. Taxibedrijf B, te X, appellant,
tegen
de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder,
gemachtigde: mr. W.E. van Haveren, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief gedateerd 11 mei 2005, bij het College binnengekomen op 18 mei 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 april 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder het tegen de intrekking van appellants vergunning tot het verrichten van taxivervoer gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Op 16 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 23 augustus 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, alwaar de gemachtigde van verweerder zijn standpunt nader heeft toegelicht. Appellant is zonder bericht niet ter zitting verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet personenvervoer 2000 (hierna: de Wet) bevat onder meer de volgende bepalingen:
" Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
j. taxivervoer: personenvervoer per auto, anders dan bedoeld in onderdeel h, tegen betaling;
k. vervoerder: degene die (…) taxivervoer verricht, niet in de hoedanigheid van bestuurder van een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;
(…)
Artikel 4
(…)
2. Het is verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe verleende vergunning.
(…)
Artikel 9
1. Een vergunning wordt, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, slechts verleend aan een vervoerder die voldoet aan eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid.
(…)
Artikel 99
1. Het bestuursorgaan dat een vergunning heeft verleend, kan een vergunning volgens bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels, wijzigen, schorsen of intrekken:
a. indien is gehandeld in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde;
b. indien niet langer wordt voldaan aan een van de in artikel 9, eerste lid, bedoelde eisen, tenzij een ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dat artikel is verleend.
(…)."
Artikel 26 van het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: het Besluit) bepaalt onder meer het volgende:
" 1. De vervoerder die (…) taxivervoer verricht, moet aan de eis van vakbekwaamheid voldoen.
2. Degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het vervoer, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de eis, bedoeld in het eerste lid, of, indien deze leiding bij meer personen berust, tenminste een van hen.
(…)"
In de Nota van toelichting bij artikel 26 van het Besluit is het begrip permanent en daadwerkelijk leidinggeven op de volgende wijze nader toegelicht:
"De eis van vakbekwaamheid beoogt door inbreng van de vakbekwame persoon een goede bedrijfsgang in de vervoersonderneming te waarborgen. Het predikaat "permanent" moet worden opgevat als een continue betrokkenheid bij het leidinggeven. De betrokkenheid mag niet incidenteel zijn. Indien het leidinggeven door de aard of grootte van de onderneming een voltijdse aangelegenheid is, betekent dit dat de vakbekwame niet slechts een gedeelte van de werktijd met daadwerkelijke leiding kan zijn belast. "Daadwerkelijk" geeft aan dat het om een inhoudelijke betrokkenheid bij het leidinggeven gaat. De functie van leidinggevende kan niet louter een formele status inhouden.
Zo kan een bestuurder van een rechtspersoon die als vervoerder geldt de vakbekwaamheid niet inbrengen indien de leiding over het vervoer feitelijk bij een ander berust. De werkzaamheden in het kader waarvan leiding wordt gegeven betekenen dat de vakbekwame inhoudelijk betrokken moet zijn bij beslissingen inzake uitbreiding van het bedrijf, het aangaan van financiële verplichtingen, het aan- en verkoopbeleid, de aansturing van personeel, het dagelijkse ondernemersbeleid, de relaties met de overheid, maar ook de strategie van het bedrijf op de vervoersmarkt. De uitleg van het begrip permanent leidinggeven vergt tevens dat de vakbekwame ten aanzien van deze werkzaamheden naar buiten vertegenwoordigingsbevoegd is.
Zonder een volmacht of mandaat om namens de vervoerder op te treden, kan de facto geen sprake zijn van leidinggeven als bedoeld in het onderhavige artikel."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 15 januari 2001 heeft verweerder van appellant een aanvraag om een taxivergunning ontvangen.
- Verweerder heeft de gevraagde vergunning bij besluit van 13 maart 2001 voor onbepaalde tijd verleend. Blijkens de bij het besluit behorende bijlage werd ten tijde van de vergunningverlening de vakbekwaamheid binnen de onderneming ingebracht door C (hierna: C) als procuratiehouder.
- Bij brief van 1 december 2004 heeft C verweerder bericht zich als procuratiehouder uit de onderneming van appellant te hebben teruggetrokken.
- Bij brief van 6 december 2004 heeft verweerder appellant medegedeeld dat hij voornemens is de verleende vergunning in te trekken. Appellant is in de gelegenheid gesteld schriftelijk dan wel mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen.
- Op 17 december 2004 heeft appellant mondeling zijn zienswijze op de voorgenomen intrekking naar voren gebracht.
- Bij besluit van 8 februari 2005 heeft verweerder de vergunning met ingang van 10 mei 2005 ingetrokken.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 16 maart 2005 bezwaar gemaakt.
- Op 11 april 2005 is appellant gehoord op zijn bezwaarschrift.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
In het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt, ingenomen in het primaire besluit, gehandhaafd. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat gebleken is dat C zich per 1 december 2004 als procuratiehouder uit de onderneming van appellant heeft terug- getrokken, zodat binnen die onderneming niet meer wordt voldaan aan de eis van vakbekwaamheid.
4. Het standpunt van appellant
Appellant kan zich er niet mee verenigen dat zijn vergunning wegens onenigheid tussen hem en zijn procuratiehouder is ingetrokken. De intrekking brengt nadelige financiële gevolgen met zich, waardoor appellant zijn gezin niet meer kan onderhouden. Appellant is bezig met het behalen van de voor de vakbekwaamheid vereiste diploma's en wenst daarvoor nog een half jaar uitstel.
5. De beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 99, eerste lid, van de Wet kan verweerder een vergunning voor het verrichten van taxivervoer intrekken, indien niet langer wordt voldaan aan één van de in artikel 9, eerste lid, van de Wet bedoelde eisen, waaronder is begrepen dat een vervoerder dient te voldoen aan de eis van vakbekwaamheid.
Aan de eis van vakbekwaamheid kan bij een eenmanszaak worden voldaan door de ondernemer of, indien hij zelf niet vakbekwaam is, door een vakbekwaam leidinggevende (procuratiehouder). Naar het College meermalen heeft overwogen, is het evenwel niet waarschijnlijk te achten dat een ondernemer die voornemens is in het kader van een eenmanszaak bepaalde werkzaamheden te gaan verrichten, een procuratiehouder belast met in het bijzonder de taak om aan de uitvoering van die werkzaamheden leiding te geven.
Bij eenmanszaken hanteert verweerder voorts het uitgangspunt dat binnen een onderneming, waarbij de ondernemer een taxivergunning heeft verkregen op basis van de inbreng van de vakbekwaamheid door een procuratiehouder, in ieder geval aan het vereiste van vakbekwaamheid wordt voldaan, indien de vakbekwaam leidinggevende feitelijk de bij de aanvraag opgegeven werkzaamheden verricht.
In dit geding staat ter beoordeling de vraag of verweerder op goede gronden tot intrekking van de taxivergunning van appellant is overgegaan.
Niet in geschil is dat ten tijde van de onderhavige besluitvorming van verweerder binnen de onderneming van appellant niet - langer - werd voldaan aan het vereiste van vakbekwaamheid.
Verweerder was derhalve ingevolge het bepaalde in artikel 99, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet bevoegd tot intrekking van de vergunning tot het verrichten van taxivervoer van appellant over te gaan.
Naar het oordeel van het College is verweerder daarbij voorts in voldoende mate aan de belangen van appellant tegemoet gekomen. Het College vermag niet in te zien dat verweerder tot het verlenen van een ruimere termijn ter effectuering van de intrekking had moeten overgaan. Gelet op de data van verweerders voornemen, het intrekkingsbesluit en het bestreden besluit is aan appellant immers reeds een ruime termijn verleend alvorens de intrekking is geëffectueerd. Voorts is appellant bij herhaling gewezen op de gevolgen van het niet tijdig behalen van zijn diploma's. Voor zover appellant het College om nader uitstel heeft verzocht, stelt het College vast dat uitsluitend verweerder bevoegd is een beslissing op een dergelijk verzoek te nemen.
Dat de intrekking ten slotte voor appellant nadelige financiële gevolgen heeft, ligt binnen zijn risicosfeer.
De conclusie is derhalve dat verweerder op goede gronden tot intrekking van de aan appellant verleende taxivergunning is overgegaan en dat het beroep van appellant ongegrond dient te worden verklaard.
Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2005.
w.g. M.A. van der Ham w.g. L. van Duuren