Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2859

Datum uitspraak2005-09-05
Datum gepubliceerd2005-09-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200732604
Statusgepubliceerd


Indicatie

De verdachte heeft zich tezamen met zijn vader schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft samen met zijn vader het slachtoffer in zijn flat opgezocht naar aanleiding van een al langere tijd durende familieruzie. Voor de deur van de woning van het slachtoffer en zichtbaar vanaf de openbare weg hebben zij hem in bijzijn van omstanders meerdere malen met een mes gestoken, onder meer in de hartstreek en met een stok op het hoofd en het lichaam geslagen. Het slachtoffer heeft hierbij geluk gehad dat hij niet dodelijk is getroffen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. In het voordeel van de verdachte neemt het hof in aanmerking dat de verdachte blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. In het nadeel van de verdachte houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor de thans in hoger beroep bewezenverklaarde feiten.


Uitspraak

Rolnummer: 22-007326-04 Parketnummer: 09-925452-04 Datum uitspraak: 5 september 2005 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 19 november 2004 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte] Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 22 augustus 2005. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie en de verdachte hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt) Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: Medeplegen van poging tot doodslag. Ten aanzien van het 2 bewezenverklaarde: Medeplegen van poging tot zware mishandeling. Strafbaarheid van de verdachte Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het verweer gevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het slachtoffer [naam] de eerste klap heeft uitgedeeld en dat de verdachte -zowel bij het onder 1 als onder 2 tenlastegelegde- zou hebben gehandeld ter zelfverdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door die [naam], bestaande -zo begrijpt het hof de stelling van de verdediging- uit het in een nekklem houden van de verdachte door die [naam] en het hier en daar stompen op het lichaam van de verdachte door die [naam]. Het hof verwerpt dit verweer, reeds omdat uit het onderzoek ter terechtzitting op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat aan het handelen van de verdachte en zijn mededader de beweerdelijke ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding zijdens het latere slachtoffer is voorafgegaan. Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Strafmotivering De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich tezamen met zijn vader schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft samen met zijn vader het slachtoffer in zijn flat opgezocht naar aanleiding van een al langere tijd durende familieruzie. Voor de deur van de woning van het slachtoffer en zichtbaar vanaf de openbare weg hebben zij hem in bijzijn van omstanders meerdere malen met een mes gestoken, onder meer in de hartstreek en met een stok op het hoofd en het lichaam geslagen. Het slachtoffer heeft hierbij geluk gehad dat hij niet dodelijk is getroffen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Slachtoffers van dergelijke feiten kunnen nog lang de nadelige psychische gevolgen hiervan ondervinden en bovendien veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. In het voordeel van de verdachte neemt het hof in aanmerking dat de verdachte blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. In het nadeel van de verdachte houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor de thans in hoger beroep bewezenverklaarde feiten. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Dit arrest is gewezen door mrs. Van Boven, Van Kempen en Bruinsma, in bijzijn van de griffier mr. Kiela. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 september 2005.