Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2873

Datum uitspraak2005-04-20
Datum gepubliceerd2005-09-26
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers04/686
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bouwvergunning voor antenne bij woning. Vrijheid van meningsuiting. Artikel 10 EVRM.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr.: 04/686 Inzake het geding tussen [A], wonende te [B], eiser, gemachtigde: mr. C. Lubben, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [B], verweerder, gemachtigde: mr. D. Veenstra en A. Flapper, werkzaam bij verweerders gemeente. Procesverloop Bij brief van 7 mei 2004 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van een besluit op bezwaar met betrekking tot de toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Tegen dit besluit heeft eiser op 15 juni 2004 beroep ingesteld. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 8 maart 2005. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Motivering Op 9 november 2001 heeft eiser een bouwvergunning aangevraagd voor de oprichting van een antennemast bij zijn woning aan [adres] te [B]. De antennemast stond op dat moment al achter de garage van eiser, die naast zijn woning is gelegen. Reeds eerder had verweerder ten aanzien van de door eiser geplaatste antennemast advies ingewonnen bij Hus en Hiem, welstandsadvisering en monumentenzorg (hierna: de welstandscommissie), welk advies -kort samengevat- luidde dat het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand, mits de antennemast achter de woning wordt geplaatst en in hoogte wordt beperkt tot maximaal 15 meter. Bij brief van 8 januari 2002 hebben de familie [C], [D] en [E], die op dat moment in de directe omgeving van de woning van eiser woonden, verweerder verzocht geen toestemming te verlenen om het bestemmingsplan te wijzigen, omdat de antennemast in uitgeschoven toestand te nadrukkelijk aanwezig is, de buurt ontsiert en de waarde van de naastgelegen woningen in negatieve zin beïnvloedt. Verweerder heeft eiser bij brief van 12 september 2003 meegedeeld dat op 2 september 2003 is besloten geen medewerking te verlenen aan een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 van de WRO en de aanvraag om een bouwvergunning, op grond van artikel 44 van de Woningwet, te weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan “Zuid”. Eiser heeft op 20 oktober 2003 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De commissie bezwaar- en beroepschriften heeft verweerder geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en het besluit te herroepen, omdat er sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel. Verweerder heeft conform het advies het bezwaar gegrond verklaard, maar vervolgens het besluit in de heroverweging na aanvullende motivering in stand gelaten. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de antennemast onevenredig bezwarend is voor de omwonenden, zodat een beroep kan worden gedaan op artikel 10, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat de aanwezige antennemast -waar deze ook precies geplaatst wordt- altijd prominent aanwezig is in de woonwijk, nu de visuele waarneming daarvan niet wordt beperkt door bomen en op korte afstand van de mast woningen met tuinen van dezelfde oppervlakte zijn gelegen. Volgens verweerder zou bovendien aan de zijgevel een antenne van vijf meter kunnen worden bevestigd, in welk geval de antennemast niet onevenredig bezwarend zal zijn voor omwonenden en eiser alsnog de mogelijkheid heeft zijn hobby uit te oefenen. In beroep is namens eiser aangevoerd dat ook na heroverweging eisers beroep op het EVRM zwaarder dient te wegen dan de door verweerder geopperde belangen. De huidige plaatsing van de antennemast is niet onevenredig bezwarend voor omwonenden. De mast staat er al jaren en gelet op de tijd die verweerder genomen heeft om op de aanvraag te beslissen, zijn er blijkbaar geen handhavingsverzoeken ingediend. Hinder alleen is niet voldoende om het recht op vrijheid van meningsuiting te mogen beperken; daarvoor moet ook sprake zijn van onevenredigheid. De rechtbank overweegt het volgende. Krachtens het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Zuid” rust op de grond waarop eiser een antennemast van circa 18 meter (in uitgeschoven toestand) heeft geplaatst de bestemming “Tuin II”. Niet in geschil is -en de rechtbank stelt vast- dat het bouwplan van eiser in strijd is met dit bestemmingsplan. De bouwvergunning zou derhalve op grond van artikel 44 van de Woningwet moeten worden geweigerd. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of op grond van artikel 10 van het EVRM juncto artikel 94 van de Grondwet de planvoorschriften buiten toepassing moeten worden gelaten, voor zover deze aan de oprichting van de antennemast in de weg staan. Ingevolge artikel 10 van het EVRM heeft een ieder recht op vrijheid van meningsuiting, waarin ook is begrepen de vrijheid om inlichtingen en denkbeelden te ontvangen en te verstrekken. Op dit recht mag krachtens artikel 94 van de Grondwet geen inbreuk worden gemaakt door toepassing van daarmee niet verenigbare wettelijke voorschriften. Nu de weigering van de bouwvergunning voor de antennemast een inmenging oplevert in het recht van eiser op vrijheid van meningsuiting, moeten de planvoorschriften, die het oprichten van de antennemast onmogelijk maken, in beginsel buiten toepassing worden gelaten. Voorwaarde hierbij is wel dat de antennemast in de door eiser gewenste vorm noodzakelijk is voor de uitoefening van de door artikel 10 van het EVRM gewaarborgde rechten en zich geen situatie voordoet, waarin -zoals in artikel 10, tweede lid, van het EVRM is bepaald- het in het belang van de rechten van derden noodzakelijk is de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting te beperken. Wat dit laatste betreft overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie in een geval als het onderhavige een bouwvergunning voor een antennemast moet worden geweigerd, indien de mast onevenredig bezwarend is voor omwonenden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het in stand laten van de 18 meter hoge antennemast in de betrokken woonomgeving, waar de woningen dicht op elkaar zijn gebouwd en zodanig zijn gesitueerd dat de antennemast op de gewenste plaats erg opvalt in de omgeving, onevenredig bezwarend is voor omwonenden. Van belang hierbij wordt geacht dat verweerder zich bij zijn afweging mede heeft gebaseerd op het advies van de welstandscommissie, waarin is aangegeven dat een antennemast van 18 meter op de door eiser gewenste plaats achter de lage garage een te nadrukkelijk onderdeel van het bebouwingsbeeld vormt en niet aan de eisen van welstand voldoet. Niet is gebleken dat aan het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken kleven dat verweerder dit niet aan zijn oordeel ten grondslag had mogen leggen. Dat in het onderhavige geval door omwonenden geen handhavingsverzoeken zijn ingediend en een aantal van de omwonenden die destijds bezwaar hebben gemaakt tegen het verlenen van de vrijstelling niet meer in de betreffende buurt woonachtig is, doet aan het voorgaande niet af. De hoogte en plaats van de antennemast in samenhang beschouwd met de omgeving waarin deze is opgericht, maakt dat de antennemast onevenredig bezwarend voor omwonenden moet worden geacht. De rechtbank is voorts van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het zonder de bouwvergunning voor de antennemast in zijn huidige vorm voor eiser volledig onmogelijk wordt om zijn hobby uit te oefenen. Eiser heeft ter zitting namelijk verklaard dat hij de mast al kan gebruiken als deze is uitgeschoven tot 13 meter en dat hij ongeveer één keer per maand de mast geheel uitschuift. Eiser heeft in dat opzicht onvoldoende onderbouwd waarom de door verweerder voorgestelde antenne, die maximaal vijf meter boven het dak van zijn woning uitsteekt en vergunningsvrij aan zijn woning kan worden aangebracht, niet zou kunnen volstaan voor de uitoefening van zijn hobby. De omstandigheid dat aan een antenne, die aan de woning is aangebracht, niet kan worden geknutseld, waardoor dat onderdeel van de hobby zou wegvallen, levert geen grond op hierover anders te oordelen. Knutselen aan de antennemast is immers niet een door artikel 10 van het EVRM gewaarborgd recht. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de bepalingen van de Woningwet en het bestemmingsplan niet buiten toepassing heeft gelaten en de weigering van de bouwvergunning heeft gehandhaafd. Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2005 in tegenwoordigheid van mr. F. Aissa als griffier. w.g. F. Aissa w.g. E. de Witt Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van de uitspraak te zenden aan: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA Den Haag In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt. Afschrift verzonden op: