Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2884

Datum uitspraak2005-09-20
Datum gepubliceerd2005-09-20
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/4150 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor studiekosten op de grond dat geen sprake is van noodzakelijke kosten.


Uitspraak

03/4150 NABW U I T S P R A A K in het geding tussen: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk, appellant, en [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde. I. ONSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant heeft mr. R.J.J. Reijnierse, werkzaam bij de gemeente Rijswijk, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 juli 2003, reg.nr. 02/02404 ABW. Het geding is behandeld ter zitting van 9 augustus 2005, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Reijnierse, en waar gedaagde niet is verschenen. II. MOTIVERING Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. Bij besluit van 1 maart 2002 heeft appellant de aanvraag van gedaagde om bijzondere bijstand voor studiekosten afgewezen op de grond dat geen sprake is van noodzakelijke kosten in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet. Bij brief van 11 april 2002 heeft gedaagde tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Alvorens op het bezwaar te beslissen heeft appellant gedaagde niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Bij besluit van 17 mei 2002 heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 mei 2002 vernietigd, de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten en beslissingen gegeven inzake proceskosten en griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen sprake is, zodat gedaagde ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord zoals artikel 7:2, eerste lid, van de Awb voorschrijft. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen in stand gelaten op de grond dat de aanvraag om bijzondere bijstand terecht is afgewezen. Appellant kan zich om principiële redenen niet verenigen met het oordeel dat gedaagde ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord en de daarmee verband houdende gegrondverklaring van het beroep en beslissing inzake proceskosten. Ook verlangt appellant duidelijkheid in verband met de afhandeling van nog lopende bezwa-ren in andere zaken van gedaagde. De Raad stelt voorop dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 17 mei 2002 in stand heeft gelaten en dat gedaagde daartegen geen hoger beroep heeft ingesteld. Er bestaat derhalve geen geschil meer over de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand. Het belang van het verkrijgen van een principiële uitspraak terzake van de door appellant gevolgde handelwijze en de in dit geval daaraan door de rechtbank verbonden consequenties kan niet als een in rechte te honoreren belang worden aangemerkt. Het voorgaande betekent dat appellant geen procesbelang heeft bij een beslissing van de Raad op het hoger beroep. Dit brengt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk; Bepaalt dat van de gemeente Rijswijk een griffierecht van € 414,-- wordt geheven. Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs als voorzitter en mr. H.J. de Mooij en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 september 2005. (get.) R.H.M. Roelofs. (get.) L. Jörg. EK3008