Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2892

Datum uitspraak2005-09-20
Datum gepubliceerd2005-09-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 05/2622, 05/2644, 05/2645, 05/2647, 05/2653, 05/2655
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Minister mag subsidiegegevens van mengvoederbedrijven openbaar maken


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT sector bestuursrecht nrs. SBR 05/2622, SBR 05/2644, SBR 05/2645, SBR 05/2647, SBR 05/2653 en SBR 05/2655 Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de geschillen tussen: Tentego B.V., gevestigd te Mijdrecht, Schils B.V., gevestigd te Sittard, Denkavit Nederland B.V., gevestigd te Voorthuizen, Navobi B.V., gevestigd te Ermelo, Verveka Veevoeder B.V, gevestigd te Hoornaar en Sloten B.V., gevestigd te Deventer, verzoekers, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), verweerder. ____________________________________________________________________________________ 1. INLEIDING 1.1 De verzoeken hebben betrekking op het besluit van verweerder van 23 augustus 2005 waarbij verweerder, naar aanleiding van een drietal verzoeken, waaronder het verzoek van de Evert Vermeer Stichting (EVS) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), heeft besloten tot openbaarmaking van gegevens over subsidies die in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) zijn uitgekeerd. 1.2 Tentego BV heeft zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht. Gelet op de inhoudelijke samenhang met de zaken van Denkavit Nederland B.V., Navobi B.V., Verveka Veevoeder B.V, Sloten B.V., en Schils BV waardoor behandeling van die zaken door één voorzieningenrechter derhalve gewenst was, zijn deze zaken met toepassing van artikel 8:13 van de Awb verwezen naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht. 1.3 De verzoeken zijn op 19 september 2005 ter zitting behandeld. Verzoekers hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door [directeur], directeur van Denkavit Nederland B.V., te Voorthuizen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M.B. Kuijpers, mr. R.C. Valentijn, ir. J. Hazelhoff en ir. J. Schotanus, allen werkzaam bij het Ministerie van LNV. Namens de EVS is, na voorafgaand bericht, niemand ter zitting verschenen. 2. OVERWEGINGEN 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure. 2.3 Bij brief van 23 juni 2005 heeft de EVS zich tot verweerder gewend met het op de Wob gebaseerde verzoek om openbaarmaking van alle EU-landbouwsubsidies aan Nederland, de Nederlandse landbouwsector, de boeren en agrobedrijven vanaf 2000. Doel van deze openbaarmaking is het mogelijk maken van een debat over de verdeling van de subsidies. Bij het thans bestreden besluit van 23 augustus 2005 (gepubliceerd in de Staatscourant van 24 augustus 2005, nr. 163) heeft verweerder dit verzoek gehonoreerd. In het besluit is aangegeven dat de gegevens op woensdag 21 september 2005 openbaar zullen worden gemaakt. 2.4 De voorzieningenrechter heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennisgenomen van de openbaar te maken gegevens. Partijen hebben toestemming gegeven om mede op grondslag van die gegevens uitspraak te doen. 2.5 Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van bij een bestuursorgaan berustende schriftelijke stukken die informatie bevatten over een bestuurlijke aangelegenheid. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder op grond van de in artikel 10 van de Wob genoemde gronden gehouden is het verstrekken van informatie achterwege te laten. 2.6 Het verstrekken van informatie blijft ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c van de Wob achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld. Voorts blijft op grond van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob openbaarmaking achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. 2.7 Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat de gegevens die verweerder openbaar wenst te maken, gegevens zijn die verzoekers vertrouwelijk aan de overheid hebben meegedeeld en concurrentie gevoelige informatie bevatten. De voorzieningen-rechter ziet zich dan ook eerst voor de vraag gesteld of de gevraagde gegevens kunnen worden aangemerkt als bedrijfsgegevens in de zin van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat dit artikelonderdeel volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State naar zijn aard restrictief dient te worden uitgelegd. Zoals door verweerder terecht is aangevoerd kunnen de gegevens die met name betrekking hebben op de uitgekeerde subsidiebedragen alsmede de data waarop de bedragen zijn uitgekeerd niet worden aangemerkt als gegevens die door verzoekers aan de overheid zijn meegedeeld. Reeds om die reden kan een beroep op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob niet slagen. Dat uit de gegevens eventueel indirect zou kunnen worden afgeleid welke gegevens ten behoeve van de subsidieaanvragen vertrouwelijk aan verweerder zijn verstrekt, maakt niet dat de openbaar te maken gegevens kunnen worden opgevat als gegevens die door verzoekers aan verweerder zijn verstrekt. 2.8 Bij de beoordeling of er sprake is van een weigeringgrond als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe. De vraag of een ander dan het openbaarheidsbelang zich voordoet, dient door de rechter integraal te worden beoordeeld. De rechterlijke toetsing van het bestuurlijk oordeel over de vraag of het openbaarheidsbelang meer of minder zwaar weegt dan de andere in de Wob genoemde belangen, wijkt niet af van de (redelijkheids)toetsing overeenkomstig artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Bij die toetsing dient het uitgangspunt van de Wob - openbaarheid is regel - zwaar te wegen. Verzoekers hebben aangevoerd dat uit de te publiceren gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgeleid met betrekking tot de afzet van producten en de variaties in de afzet in de opeenvolgende perioden. Verzoekers stellen dat zij daardoor in een nadeliger positie worden gebracht ten opzichte van concurrenten elders in Europa. Verweerder heeft echter gemotiveerd betwist dat uit de te publiceren subsidiebedragen zonder meer kan worden afgeleid wat de afzet van verzoekers is geweest. Verweerder heeft daartoe naar voren gebracht dat de berekening die nodig is om aan de hand van de subsidiebedragen de afzet te berekenen, diverse variabelen bevat. Deze variabelen kunnen volgens verweerder niet zonder nadere informatie worden vastgesteld. Verzoekers hebben daar tegen in gebracht dat deze variabelen slechts een zeer geringe rol spelen. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat door verzoekers onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat uit de subsidiebedragen kan worden afgeleid wat de afzet van verzoekers is geweest. De voorzieningenrechter merkt echter op dat, ook als zou komen vast te staan dat uit de gegevens wetenswaardigheden over de afzet van verzoekers kunnen worden afgeleid, dit niet zonder meer betekent dat openbaarmaking leidt tot onevenredig nadeel in de zin van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Verzoekers hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat hun concurrentiepositie door openbaarmaking zal verslechteren, in die mate dat gesproken kan worden van onevenredige benadeling. De voorzieningenrechter acht in dit verband ook van belang dat de gegevens geen informatie prijsgeven over de kring van afnemers en voorts dat de gegevens betrekking hebben op subsidiebedragen die in het verleden zijn verstrekt. Verzoekers hebben nog aangevoerd dat door openbaarmaking van deze gegevens het misleidende beeld wordt opgeroepen dat verzoekers gesubsidieerde activiteiten bedrijven terwijl het gaat om een prijscorrectief op de kunstmatig hoge melkprijzen. Openbaarmaking zal volgens verzoekers suggereren dat de subsidiebedragen bij een handjevol mengvoederproducenten terecht komt terwijl deze in wekelijkheid aan alle melkveehouders in de EU ten goede komen. De voorzieningenrechter deelt de mening van verweerder dat eventuele negatieve beeldvorming zal afhangen van de interpretatie van deze subsidiegegevens en openbaarmaking niet in de weg zal kunnen staan. Verweerder heeft aangegeven dat bij de publicatie van de gegevens een toelichting zal worden gegeven, waardoor dergelijke reacties zo veel mogelijk worden voorkomen. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat het verzoekers vrijstaat om na openbaarmaking deel te nemen aan een eventueel publiek debat. De voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten meer gewicht toe te kennen aan het zwaarwegende publieke belang van openbaarmaking. 2.9 De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit in een bodemprocedure niet in stand zal blijven. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook, gelet op de betrokken belangen, afwijzen. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoekers zijn derhalve ook geen termen aanwezig. 3. BESLISSING De voorzieningenrechter: wijst het verzoek af Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2005. De griffier: De voorzieningenrechter: mr. G. Delissen mr. R.P. den Otter Afschrift verzonden aan partijen op: