Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2894

Datum uitspraak2005-09-20
Datum gepubliceerd2005-09-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 05/2578
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Minister mag subsidiegegevens van agrarisch bedrijf openbaar maken.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT sector bestuursrecht nr. SBR 05/2578 Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen: [verzoeker], wonende te Groenekan, verzoeker, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), verweerder. ____________________________________________________________________________________ 1. INLEIDING 1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 23 augustus 2005 waarbij verweerder, naar aanleiding van een drietal verzoeken, waaronder het verzoek van de Evert Vermeer Stichting (EVS) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), heeft besloten tot openbaarmaking van gegevens over subsidies die in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) zijn uitgekeerd. 1.2 Het verzoek is op 19 september 2005 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M.B. Kuijpers, mr. R.C. Valentijn, ir. J. Hazelhoff en ir. J. Schotanus, allen werkzaam bij het Ministerie van LNV. Namens de EVS is, na voorafgaand bericht, niemand ter zitting verschenen. 2. OVERWEGINGEN 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure. 2.3 Bij brief van 23 juni 2005 heeft de EVS zich tot verweerder gewend met het op de Wob gebaseerde verzoek om openbaarmaking van alle EU-landbouwsubsidies aan Nederland, de Nederlandse landbouwsector, de boeren en agrobedrijven vanaf 2000. Doel van deze openbaarmaking is het mogelijk maken van een debat over de verdeling van de subsidies. Bij het thans bestreden besluit van 23 augustus 2005 (gepubliceerd in de Staatscourant van 24 augustus 2005, nr. 163) heeft verweerder dit verzoek gehonoreerd. In het besluit is aangegeven dat de gegevens op woensdag 21 september 2005 openbaar zullen worden gemaakt. 2.4 De voorzieningenrechter heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennisgenomen van de openbaar te maken gegevens. Partijen hebben toestemming gegeven om mede op grondslag van die gegevens uitspraak te doen. 2.5 Allereerst constateert de voorzieningenrechter dat niet langer in geschil is - en de voorzieningenrechter deelt dat standpunt - dat verzoeker direct belanghebbende is bij het bestreden besluit. Hetgeen verzoeker daarover heeft aangevoerd kan derhalve buiten beschouwing blijven. Evenmin is in geschil dat sprake is van bij bestuursorgaan berustende schriftelijke stukken die informatie bevatten over een bestuurlijke aangelegenheid. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder op grond van de in artikel 10 van de Wob genoemde gronden gehouden is het verstrekken van informatie achterwege te laten. 2.6 Het verstrekken van informatie kan ingevolge artikel 10, tweede lid, onder e van de Wob achterwege blijven voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Voorts blijft op grond van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob openbaarmaking achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. 2.7 Met betrekking tot de wijze van toetsing overweegt de voorzieningenrechter dat het specifieke belang van de EVS bij verstrekking van de verzochte informatie geen belang is dat wordt betrokken bij de in het kader van de Wob toe te passen belangenafweging. Het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob dient uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang de Wob vooronderstelt. Bij de te verrichten belangenafweging worden betrokken het algemene belang bij openbaarmaking en de door de Wob beschermde belangen. Bij de beoordeling of er sprake is van een weigeringgrond als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef onder e en onder g, van de Wob, komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe. De vraag of een ander dan het openbaarheidsbelang zich voordoet, dient door de rechter integraal te worden beoordeeld. De rechterlijke toetsing van het bestuurlijk oordeel over de vraag of het openbaarheidsbelang meer of minder zwaar weegt dan de andere in de Wob genoemde belangen, wijkt niet af van de (redelijkheids)toetsing overeenkomstig artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Bij die toetsing dient het uitgangspunt van de Wob - openbaarheid is regel - zwaar te wegen. 2.8 De openbaar te maken gegevens betreffen - voor zover hier van belang - de naam van verzoeker, verzoekers adres, de uitgekeerde subsidiebedragen, de betaaldata en de regeling op grond waarvan subsidie is verstrekt. Deze gegevens hebben betrekking op landgoederen waarvan verzoeker mede-eigenaar en tevens beheerder is. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat het landgoed bedrijfsmatig in stand wordt gehouden. Het landgoed is deels verpacht en wordt deels gebruikt voor agrarische activiteiten ten behoeve waarvan door verweerder subsidie is verleend. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer kenbaar uit de door verweerder aangehaalde uitspraak van 17 juli 2002, www.rechtspraak.nl, LJN: AE5445) dat indien sprake is van beroepsmatig handelen, de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen niet in het geding is. In het onderhavige geval is sprake van gegevens die betrekking hebben op de bedrijfsmatige exploitatie van de betreffende landgoederen en op verzoekers betrokkenheid daarbij. Dat verzoeker daarnaast een ander beroep heeft, maakt dit niet anders. De persoonlijke levenssfeer van verzoeker, of zijn familie, is derhalve niet in het geding. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een situatie waarin de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen moet prevaleren. De voorzieningen-rechter merkt overigens op dat, ook indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat de gegevens betrekking zouden hebben op de persoonlijke levenssfeer, niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer in die mate dat het belang van openbaarmaking moet wijken voor het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Verzoeker heeft uitsluitend aangevoerd dat de uitgekeerde subsidies niemand aangaan. Uit het voorgaande vloeit eveneens voort dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat geen sprake is van onevenredige benadeling van verzoeker of zijn familie als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. 2.9 Ten aanzien van verzoekers beroep op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob bepaalt dat het verstrekken van informatie achterwege blijft voor zover dit persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wbp, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat de openbaar te maken informatie geen gegevens betreffen als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wbp, te weten zogenoemde bijzondere persoonsgegevens als iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid of seksuele leven. Artikel 8, aanhef en onder c, van de Wbp bepaalt voorts dat persoonsgegevens mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is. De openbaarmaking van de betreffende gegevens moet worden beschouwd als noodzakelijk om de verplichting na te komen die verweerder heeft op grond van het bepaalde in de Wob. In de Wbp kan dan ook geen grond worden gevonden om openbaarmaking van de gegevens te beletten. 2.10 Ten aanzien van verzoekers beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt de voorzieningenrechter dat de toepassing van de Wob moet worden aangemerkt als een op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM toegestane inmenging in de uitoefening van het recht op respect voor het privé- familie- en gezinsleven. 2.11 De voorzieningenrechter ziet, gelet op het voorgaande, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit in een bodemprocedure niet in stand zal blijven. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook, gelet op de betrokken belangen, afwijzen. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoeker zijn derhalve ook geen termen aanwezig. 3. BESLISSING De voorzieningenrechter: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2005. De griffier: De voorzieningenrechter: mr. G. Delissen mr. R.P. den Otter Afschrift verzonden aan partijen op: