
Jurisprudentie
AU2937
Datum uitspraak2005-08-11
Datum gepubliceerd2005-09-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/34857
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/34857
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / zorg voor kind.
Eiseres stelt dat zij in de gelegenheid dient te worden gesteld de opvang en het gezag voor haar kind te regelen. Zo niet, dan levert dit strijd op met de artikelen 5 en 9 IVRK, artikel 8 EVRM en artikel 23, vierde lid, IVBPR. Het beroep van eiseres op voornoemde artikelen kan niet slagen. Daartoe overweegt de rechtbank dat, voor zover de artikelen 5 en 9 IVRK al rechtstreekse werking hebben, deze artikelen er niet toe kunnen leiden dat, in het geval dat als gevolg van het handelen van de ouder het kind van de ouder is gescheiden en de ouder niet (alle) ouderlijke plichten kan vervullen, de overheid is gehouden aan deze scheiding een einde te maken. Nu eiseres illegaal in Nederland verblijft en er gronden zijn om haar in bewaring te stellen, komt het voor haar rekening dat zij thans is gescheiden van haar kind. Ter zitting is voorts gebleken dat het kind van eiseres door familieleden wordt opgevangen, zodat het de vereiste zorg ontvangt. Nu de scheiding voor rekening van eiseres komt, kan haar beroep op artikel 8 EVRM evenmin slagen. Artikel 23, vierde lid, IVBPR heeft betrekking op de maatregelen die moeten worden getroffen ter verzekering van de gelijke rechten en verantwoordelijkheden van de echtgenoten wat het huwelijk betreft, tijdens het huwelijk en bij de ontbinding ervan en niet op een situatie als de onderhavige. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 05/34857 VRONTN
V-nr.: 130.511.4358
inzake: A, geboren op [...] 1975, van Surinaamse nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum Zeist te Soesterberg, eiseres,
gemachtigde: mr. M.R. Roethof, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: drs. S. Euwema, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 31 juli 2005 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 2 augustus 2005 heeft de gemachtigde van eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 9 augustus 2005. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
Ter zitting is het onderzoek geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen. Bij brieven van 10 augustus 2005 hebben partijen voornoemde stukken overgelegd en hebben zij tevens toestemming gegeven het beroep zonder nadere zitting af te doen. Hierop is het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiseres heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De maatregel van bewaring is onrechtmatig. Allereerst is eiseres in haar belang geschaad doordat zij tijdens het gehoor in het kader van artikel 59 van de Vw 2000 (gedingstuk 2) niet is bijgestaan door een raadsman, terwijl zij dit wel wenste. Het proces-verbaal van voornoemd gehoor vermeldt ten onrechte dat eiseres zou hebben verklaard tijdens het gehoor geen bijstand van een raadsman te willen. In de zinsnede in voornoemd proces-verbaal waar eiseres zou hebben verklaard geen bijstand te wensen is de afkorting “n.v.t.” opgenomen, hetgeen betekent dat niet aan eiseres is gevraagd of zij bijstand wenste.
Voorts betwist eiseres dat het besluit met betrekking tot de aanvraag om te adviseren over verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van 3 januari 2003 aan haar is uitgereikt dan wel op de juiste wijze is bekendgemaakt, hetgeen betekent dat eiseres rechtmatig hier te lande verblijft. De door verweerder op 10 augustus 2005 overgelegde aanbiedingsbrieven tonen niet aan dat voornoemd besluit daadwerkelijk aan eiseres is verzonden.
Eiseres betwist de gronden van inbewaringstelling dat zij zich niet heeft aangemeld bij de korpschef en dat zij zich niet heeft gehouden aan haar vertrektermijn. Ten onrechte stelt verweerder dat eiseres zich aan haar uitzetting zou willen onttrekken.
Gelet op de omstandigheid dat eiseres in Nederland een dochtertje heeft van Nederlandse nationaliteit voor wie zij de zorg draagt, dient de belangenafweging in het kader van de vraag of de maatregel van bewaring geïndiceerd is, in het voordeel van eiseres uit te vallen.
Eiseres dient op zijn minst in de gelegenheid gesteld te worden de opvang en het gezag voor haar kind te regelen. Zo niet, dan levert dit strijd op met de artikelen 5 en 9 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 23, vierde lid, van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).
Tenslotte is eiseres in het bezit van een vliegticket en een paspoort, zodat volstaan kan worden met oplegging van een lichter middel.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De oplegging en voortduring van de maatregel van bewaring zijn rechtmatig.
Blijkens het proces-verbaal van gehoor in het kader van artikel 59 van de Vw 2000 heeft eiseres verklaard tijdens het gehoor geen bijstand te willen. Het betreft een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, zodat van de juistheid ervan dient te worden uitgegaan.
Bij brief van 10 augustus 2005 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit de bij voornoemde brief meegezonden aanbiedingsbrieven blijkt dat het afwijzende besluit van 3 januari 2003 in ieder geval aan referent is verzonden en derhalve op de juiste wijze is kenbaar gemaakt. Ten overvloede stelt verweerder dat een mvv-aanvraag nimmer kan leiden tot rechtmatig verblijf hier te lande, omdat de behandeling van een mvv-aanvraag buiten Nederland dient te worden afgewacht.
De grond van inbewaringstelling dat eiseres zich niet bij de korpschef heeft gemeld heeft verweerder ter zitting laten vallen, maar de overige gronden rechtvaardigen in voldoende mate de oplegging van de maatregel.
Voorts volgt verweerder de stelling van eiseres dat ten onrechte wordt aangenomen dat zij zich aan haar uitzetting zal onttrekken niet, gelet op de omstandigheid dat eiseres al ongeveer acht jaren onrechtmatig hier te lande verblijft, waaruit blijkt dat zij niet van plan is om Nederland op eigen gelegenheid te verlaten.
Indien eiseres een ticket en een paspoort zou overleggen kan de duur van de maatregel van bewaring worden verkort, maar of dit tot oplegging van een lichter middel leidt dient nog te worden bezien.
Tenslotte dienen de door eiseres aangehaalde verdragsbepalingen niet dermate zwaar te wegen dat de maatregel van bewaring als onrechtmatig zou moeten worden beschouwd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat zij niet heeft verklaard geen bijstand tijdens het gehoor in het kader van artikel 59 van de Vw 2000 te willen, overweegt de rechtbank dat het proces-verbaal van gehoor (gedingstuk 2) een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal is, zodat van de juistheid van het proces-verbaal dient te worden uitgegaan. De voornoemde, niet onderbouwde stelling van eiseres maakt het voorgaande niet anders. Voorts wordt overwogen dat de afkorting “n.v.t.” in voornoemd proces-verbaal niet betekent dat niet aan eiseres is gevraagd of zij bijstand wenste, zoals eiseres heeft gesteld. De afkorting ziet op de omstandigheid dat tijdens het gehoor geen tolk aanwezig is geweest.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of nationale veiligheid dat vordert, met het oog op de uitzetting, in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Wat betreft de vraag of het besluit van 3 januari 2003 al dan niet aan eiseres is bekendgemaakt, overweegt de rechtbank dat, wat hier ook van zij, een mvv-aanvraag nimmer kan leiden tot rechtmatig verblijf hier te lande, aangezien de behandeling van een mvv-aanvraag juist buiten Nederland dient te worden afgewacht. Derhalve heeft eiseres geen rechtmatig verblijf hier te lande.
Eiseres is in bewaring gesteld omdat zij wordt verdacht van het plegen van een misdrijf, niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, zich niet gehouden heeft aan haar vertrektermijn en niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats, zodat aannemelijk moet worden geacht dat eiseres zich aan de uitzetting zal onttrekken. De rechtbank stelt vast dat verweerder de grond van inbewaringstelling dat eiseres zich niet heeft gemeld bij de korpschef niet langer handhaaft. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de grond dat eiseres zich niet aan haar vertrektermijn heeft gehouden ten onrechte aan de aan haar opgelegde maatregel ten grondslag is gelegd, overweegt de rechtbank dat er, wat hier verder ook van zij, voldoende gronden resteren om de oplegging van de maatregel te rechtvaardigen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen menen dat het belang van de openbare orde de bewaring vordert.
Het beroep van eiseres op de artikelen 5 en 9 van het IVRK, artikel 8 van het EVRM en artikel 23, vierde lid, van het IVBPR kan niet slagen. Daartoe overweegt de rechtbank dat, voor zover de artikelen 5 en 9 van het IVRK al rechtstreekse werking hebben, deze artikelen er niet toe kunnen leiden dat, in het geval dat als gevolg van het handelen van de ouder het kind van de ouder is gescheiden en de ouder niet (alle) ouderlijke plichten kan vervullen, de overheid is gehouden aan deze scheiding een einde te maken. Nu eiseres illegaal in Nederland verblijft en er gronden zijn om haar in bewaring te stellen, komt het voor haar rekening dat zij thans is gescheiden van haar kind. Ter zitting is voorts gebleken dat het kind van eiseres door familieleden wordt opgevangen, zodat het de vereiste zorg ontvangt. Nu de scheiding voor rekening van eiseres komt, kan haar beroep op artikel 8 van het EVRM evenmin slagen. Artikel 23, vierde lid, van het IVBPR heeft slechts betrekking op de maatregelen die moeten worden getroffen ter verzekering van de gelijke rechten en verantwoordelijkheden van de echtgenoten wat het huwelijk betreft, tijdens het huwelijk en bij de ontbinding ervan en niet op een situatie als de onderhavige.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder dient te volstaan met een lichter middel. Eiseres heeft wel gesteld over een paspoort en een ticket te beschikken, maar deze zijn nog niet overgelegd. Daar komt bij dat eiseres niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats. Voorts wordt het kind van eiseres opgevangen door familieleden.
Niet gebleken is dat verweerder het onderzoek met onvoldoende voortvarendheid ter hand neemt of dat een reëel perspectief op uitzetting ontbreekt. Hierbij merkt de rechtbank op dat eiseres de duur van de maatregel ten positieve kan beïnvloeden door haar paspoort, en eventueel het vliegticket, te overleggen.
De rechtbank concludeert dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2005, in tegenwoordigheid van P.L. Rempt, griffier.
Afschrift verzonden op: 12 augustus 2005
Conc.: PLR
Coll:
D:
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.