Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2946

Datum uitspraak2005-09-16
Datum gepubliceerd2005-09-21
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 776/03 Omzetbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende richt zijn beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring in de uitspraak op bezwaar.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 776/03 16 september 2005 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/ Noord/ Kantoor Leeuwarden (hierna: de inspec-teur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1999. 1. Ontstaan en loop van het geding Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1999 met dagtekening 26 maart 2002 een naheffingsaanslag omzetbelasting ad € 40.901,-- opgelegd ingevolge de Wet op de omzetbelasting 1968 (: de wet) . De naheffingsaanslag bestaat uit € 30.166,-- enkelvoudige belasting, € 7.541,-- boete en € 3.194,-- heffingsrente. Het tegen deze naheffingsaanslag gerichte bezwaarschrift is op 18 augustus 2003 door de inspecteur ontvangen. De inspecteur heeft bij uitspraak van 3 oktober 2003 belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 6 oktober 2003 ter griffie van het hof is binnengekomen. De inspecteur heeft op 10 december 2003 een verweerschrift ingediend bij het hof. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof op 13 juni 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende en zijn gemachtigde A, alsmede de inspecteur, vergezeld van B en C. Het hof heeft in deze zaak op 27 juni 2005 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven op 11 juli 2005 aan partijen is verzonden. Bij brief d.d. 16 augustus 2005 heeft de griffier van de Hoge Raad aan de griffier van het gerechtshof mededeling gedaan van het door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie, als bedoeld in artikel 28a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten. 2.1 Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast: 2.2 De naheffingsaanslag heeft als dagtekening 26 maart 2002. Het bezwaarschrift, gedagtekend 18 augustus 2003, is ingekomen op 18 augustus 2003. 2.3 De inspecteur heeft belanghebbende bij uitspraak van 3 oktober 2003 niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen bij beroepschrift, ingekomen op 6 oktober 2003. 3. Het geschil. 3.1 Belanghebbende richt zijn beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring in de uitspraak op bezwaar. 3.2 Volgens de inspecteur is de niet-ontvankelijkverklaring terecht. 3.3 Voor de motivering van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting. 3.4 Ter zitting hebben partijen hun standpunten gehandhaafd. 4. De overwegingen omtrent het geschil. 4.1 Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur belanghebbende, gelet op het onder 2.2 en 2.3 vermelde, terecht niet ontvankelijk verklaard in de uitspraak op bezwaar. 4.2 Belanghebbende heeft gesteld dat de te late indiening van het bezwaarschrift te maken had met de inbeslagneming van ordners. Wat hiervan zij, naar het oordeel van het hof had belanghebbende dan toch wel tijdig een ongemotiveerd bezwaarschrift kunnen indienen en uitstel kunnen vragen voor de motivering. Voor toepassing van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht is geen grond aanwezig. 5. De conclusie. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep van belanghebbende ongegrond moet worden verklaard. 6. De proceskosten. Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. De beslissing. Het hof verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld op 16 september 2005 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. F.J.W. Drion, raadsheer en mr. J.W. Keuning, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mevrouw mr. H. De Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier. Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden op: 21 september 2005