Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2972

Datum uitspraak2005-09-21
Datum gepubliceerd2005-09-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200504166/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 april 2005, kenmerk 31-2004, heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Boni Markt B.V." een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een supermarkt met afvalinzamelstation op het perceel Wheemplein 31-39 te Nijkerk. Dit besluit is op 6 april 2005 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200504166/1. Datum uitspraak: 21 september 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante A], gevestigd te [plaats], en [appellante B], gevestigd te [plaats], [appellante C], gevestigd te [plaats], en [appellante D], wonend te [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 9 april 2005, kenmerk 31-2004, heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Boni Markt B.V." een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een supermarkt met afvalinzamelstation op het perceel Wheemplein 31-39 te Nijkerk. Dit besluit is op 6 april 2005 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 10 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 8 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. S.H. van Bosbeek en H. van der Loo, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door C.D.J. van Boeijen, daar als partij gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. 2.2.    Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer (oud) kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door: a.    degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; b.    de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit; c.    degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht; d.    belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.    Blijkens de stukken heeft [appellante B] geen bedenkingen ingediend tegen het ontwerp van het besluit. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan genoemde appellante redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van appellanten niet-ontvankelijk is, voorzover dit is ingediend door [appellante B].    Appellanten hebben de gronden inzake de visuele hinder, de externe veiligheid, de vloeistofdichtheid van de containers en de onvolledigheid van de aanvraag niet als bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellanten redelijkerwijs niet kan worden verweten op deze punten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is. 2.3.    Appellanten betogen dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Volgens hen is niet verweerder, maar het college van gedeputeerde staten van Gelderland het bevoegd gezag ten aanzien van de inrichting, aangezien meer dan 35 m3 afvalstoffen binnen de inrichting wordt opgeslagen. 2.3.1.    Verweerder is van mening dat het beroep op dit punt niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat appellanten dit aspect niet als bedenking tegen het ontwerpbesluit hebben ingebracht. Hij stelt daarnaast dat hij heeft geanticipeerd op de inwerkingtreding van het "Besluit van 15 maart 2005 tot wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer in verband met het beheer van afvalstoffen", (Stb. 2005,168), (hierna: het Besluit), op grond waarvan verweerder het bevoegd gezag zal worden ten aanzien van de onderhavige inrichting. 2.3.2.    De Afdeling overweegt dat de bevoegdheid om het besluit te nemen ambtshalve moet worden beoordeeld. Voor niet-ontvankelijkverklaring van dit deel van het beroep is derhalve geen plaats. 2.3.3.    Ingevolge artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, voorzover hier van belang, zijn huishoudelijke afvalstoffen afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voor zover het afgegeven of ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen.    Ingevolge artikel 3.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna te noemen: het Ivb) zijn gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning ten aanzien van inrichtingen die behoren tot een categorie die daartoe in bijlage I is aangewezen.    In categorie 28.4, aanhef en onderdeel a, onder 1°, van bijlage I bij het Ivb, is bepaald dat gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn ten aanzien van inrichtingen voor het opslaan van van buiten de inrichting afkomstige ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 35 m3 of meer.    Ingevolge artikel IV van het Besluit blijft, indien de aanvraag tot het geven van een beschikking waarop het Besluit betrekking heeft is ingediend voor het tijdstip waarop het Besluit in werking treedt, het tot dat tijdstip geldende recht van toepassing met uitzondering van de artikelen 2.3, 7.2, tweede lid, onderdeel e, 8.3 en bijlage III van het Ivb. Het Besluit is op 29 april 2005 in werking getreden. 2.3.4.    Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor de opslag van meer dan 35 m3 van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen. Deze afvalstoffen zijn afkomstig uit particuliere huishoudens. Gelet hierop is niet, zoals verweerder kennelijk meent, categorie 28.4, aanhef en onderdeel a, onder 6°, maar categorie 28.4, aanhef en onderdeel a, onder 1°, op de inrichting van toepassing. Derhalve is het college van gedeputeerde staten van Gelderland het bevoegd gezag voor de onderhavige inrichting.    Vergunninghoudster heeft haar aanvraag in september 2004 en derhalve voor de inwerkingtreding van het Besluit ingediend, zodat het Besluit reeds om die reden niet van toepassing is op het bestreden besluit. Overigens brengt de inwerkingtreding van het Besluit voor categorie 28.4, aanhef en onderdeel a, onder 1°, geen verandering in de bevoegdheid van het college van gedeputeerde staten om de onderhavige vergunning te verlenen. Nu verweerder in categorie 28.4, aanhef en onderdeel a, onder 1°, niet als bevoegd gezag is aangewezen, is het bestreden besluit in strijd met artikel 3.1 en bijlage I van het Ivb, onbevoegd genomen. 2.3.5.    De Afdeling overweegt dat indien minder dan 35 m3 van buiten de inrichting afkomstige ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen worden of zullen worden opgeslagen, de inrichting onder de werking van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer valt, in welk geval verweerder bevoegd gezag is voor de onderhavige inrichting. 2.4.    Het beroep is, voorzover ontvankelijk, gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de navolgende voorlopige voorziening te treffen. 2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het is ingediend door [appellante B] en voorzover het de gronden inzake visuele hinder, de externe veiligheid, de vloeistofdichtheid van de containers en de onvolledigheid van de aanvraag betreft; II.    verklaart het beroep voor het overige gegrond; III.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk van 9 april 2005, kenmerk 31-2004; IV.    treft de voorlopige voorziening dat de inrichting overeenkomstig het vernietigde besluit in werking mag zijn, totdat een nieuw besluit is genomen op de in september 2004 ingediende aanvraag, dan wel een in plaats daarvan ingediende aanvraag, dan wel totdat een melding is ingediend op grond van het Besluit detailhandel en ambachtbedrijven milieubeheer, met dien verstande dat deze voorlopige voorziening vervalt indien geen van de genoemde situaties zich binnen negen maanden na de verzending van deze uitspraak heeft voorgedaan; V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Nijkerk aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI.    gelast dat de gemeente Nijkerk aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen    w.g. Fransen Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2005 407.