Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2989

Datum uitspraak2005-09-21
Datum gepubliceerd2005-09-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502897/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 december 2003 heeft appellant een aanvraag van [aanvrager] om verlening van een kapvergunning voor twee eiken afgewezen.


Uitspraak

200502897/1. Datum uitspraak: 21 september 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel (hierna: het college), appellant, tegen de uitspraak in zaak no. awb 04/1432 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 maart 2005 in het geding tussen: [aanvrager], wonend te [woonplaats] en appellant. 1.    Procesverloop Bij besluit van 18 december 2003 heeft appellant een aanvraag van [aanvrager] om verlening van een kapvergunning voor twee eiken afgewezen. Bij besluit van 20 april 2004 heeft appellant het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 maart 2005, verzonden op 2 maart 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 27 april 2005 heeft [aanvrager] van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. L.A. Muller, ambtenaar bij de gemeente Veghel, en [aanvrager] in persoon, bijgestaan door mr. G.H. Blom, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge het eerste lid van artikel 4.5.2 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Veghel (hierna: de APV) is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.    Ingevolge artikel 4.5.3.a. van de APV kan de vergunning worden geweigerd op grond van: a.    de natuurwaarde van de houtopstand; b.    de landschappelijke waarde van de houtopstand: c.     de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon; d.    de beeldbepalende waarde van de houtopstand; e.     de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; f.     de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand. 2.2.    [aanvrager] heeft aanvragen ingediend om verlening van een vergunning voor het kappen van twee eikenbomen en twee essen.    De aanvraag om verlening van een vergunning voor het kappen van twee essen is ingewilligd.    De aanvraag om verlening van een vergunning voor het kappen van twee eikenbomen is bij besluit van 18 december 2003 afgewezen.    Bij besluit van 20 april 2004 heeft appellant deze afwijzing gehandhaafd.    De rechtbank heeft laatstgenoemd besluit vernietigd omdat appellant dit naar haar oordeel onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Daartoe heeft zij overwogen dat hetgeen in de "Checklist kapvergunning buiten de kom" (hierna: de checklist) is vermeld niet de conclusie kan dragen dat de kapvergunning voor de twee eikenbomen geweigerd dient te worden. Ook de door appellant gestelde potentieel cultuurhistorische waarde van de bomen is naar het oordeel van de rechtbank op grond van deze rapportage en hetgeen daarover in de stukken is aangevoerd onvoldoende onderbouwd. 2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de beslissing op bezwaar niet is gebaseerd op de checklist doch op de in die beslissing zelf vervatte motivering waarin duidelijk is aangegeven waarom met name de in artikel 4.5.3.a. van de APV genoemde natuur-, landschappelijke en (potentieel) cultuurhistorische waarden van de eikenbomen zich tegen het verlenen van de kapvergunning verzetten. Zo is daarin onder meer uiteengezet dat de eiken een grote (potentiële) cultuurhistorische waarde hebben, omdat de zomereik van nature in het landschap thuishoort, de bomen in een gebied staan dat al voor 1850 werd bewoond, en de koppeling tussen agrarische bebouwing en de onderhavige boomsoort toen ook reeds aanwezig was, dat voorts sprake is van een voor het gebied karakteristieke beplanting, de bomen beeldbepalend zijn en als zodanig een versterking vormen van de natuur- en landschappelijke waarde.    De checklist heeft, ondanks een daarop gemaakte opmerking dat de kapvergunning voor de twee eikenbomen geweigerd dient te worden, inhoudelijk slechts betrekking op de twee essen waarvoor een kapvergunning is verleend. 2.4.    Dit betoog treft doel. De checklist ligt niet ten grondslag aan de beslissing op bezwaar. Dat de bomen de gestelde natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen wordt in die beslissing voldoende aannemelijk gemaakt en wordt overigens door [aanvrager] op zich ook nauwelijks betwist. [aanvrager] stelt voornamelijk hinder te ondervinden door bladval, schade te lijden door vermindering van de voedingswaarde van de bodem en extra kosten te moeten maken voor mechanische bewerking. Appellant heeft zich dienaangaande in het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het wat de schade betreft om niet meer kan gaan dan om een opbrengstderving van circa € 20,00 per jaar en daarnaast mogelijk slechts om enige hinder door bladafval. [aanvrager] heeft geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat dit anders is. Mede in aanmerking genomen dat bovendien onbestreden is gebleven dat [aanvrager] aanspraak kan maken op een jaarlijkse onderhoudsvergoeding voor de bomen op basis van de "Stimuleringsregeling voor behoud van cultuurhistorie en landschap binnen de ruilverkaveling Sint Oedenrode", heeft appellant in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat, bij afweging van de betrokken belangen, de vergunning kon worden geweigerd. 2.5.    De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 20 april 2004 onvoldoende zorgvuldig is voorbereid dan wel onvoldoende is gemotiveerd. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [aanvrager] tegen het besluit van 20 april 2004 ongegrond verklaren. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 maart 2005, AWB 04/1432; III.    verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Larsson-van Reijsen Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2005 344.