
Jurisprudentie
AU2999
Datum uitspraak2005-09-21
Datum gepubliceerd2005-09-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500561/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500561/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 20 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gennep (hierna: het college) een voetgangersgebied ingesteld voor onder meer de Niersstraat vanaf de Markt tot de Niersweg te Gennep, middels plaatsing van de borden parkeerschijf-zone en einde parkeerschijf-zone en bepaald dat bevoorradingsverkeer is toegestaan gebruik te maken van het genoemde gebied middels plaatsing van onderborden met de tekst "Expeditieverkeer toegestaan ma. t/m vr. van 07.00 uur - 12.00 uur en van 17.00 uur - 19.00 uur".
Uitspraak
200500561/1.
Datum uitspraak: 21 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/301 VEROR K1 van de rechtbank Roermond van 22 november 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Gennep.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gennep (hierna: het college) een voetgangersgebied ingesteld voor onder meer de Niersstraat vanaf de Markt tot de Niersweg te Gennep, middels plaatsing van de borden parkeerschijf-zone en einde parkeerschijf-zone en bepaald dat bevoorradingsverkeer is toegestaan gebruik te maken van het genoemde gebied middels plaatsing van onderborden met de tekst "Expeditieverkeer toegestaan ma. t/m vr. van 07.00 uur - 12.00 uur en van 17.00 uur - 19.00 uur".
Naar aanleiding van het daartegen door appellant gemaakte bezwaar heeft het college bij besluit van 9 februari 2004 het oorspronkelijke besluit gehandhaafd met dien verstande dat aan appellant voor de duur van één jaar ontheffing is verleend van het verbod om buiten de expeditietijden te laden en te lossen (hierna: de tijdelijke ontheffing).
Bij uitspraak van 22 november 2004, verzonden op 3 december 2004, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 maart 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2005, waar appellant in persoon, vergezeld van zijn zoon […], en het college, vertegenwoordigd door ing. N.A. Ooms, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft een verkeersbesluit genomen in verband met de herinrichting van een gedeelte van de oude kern van Gennep, waarbij het de verblijfsfunctie van het gebied, die bestaat uit winkelen en recreëren, zwaarder heeft laten wegen dan de verkeersfunctie voor gemotoriseerd verkeer. Het college heeft het standpunt ingenomen dat het de winkeliers in het voetgangersgebied in voldoende mate tegemoet is gekomen door de laad- en losmogelijkheden tijdens de aangegeven tijden. Dat dit voor appellant onvoldoende is, heeft het college onderkend door hem in bezwaar een jaar de tijd te geven om zijn bedrijfsvoering aan te passen.
2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat van het college in redelijkheid niet gevergd kan worden onderzoek te doen naar de noodzakelijke aanpassingsmogelijkheden van de bedrijfsvoering van de winkel van appellant. Het college is evenmin gehouden voor appellant oplossingen te zoeken waardoor het bedrijf van appellant geen schade zou ondervinden van de verkeersmaatregel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat het voor zijn bedrijfsvoering noodzakelijk is om op alle dagen buiten de expeditietijden bij zijn winkel te kunnen laden en lossen.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college door hem slechts een ontheffing voor één jaar te verlenen, onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. In dit verband heeft hij naar voren gebracht dat de commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften (hierna: de commissie) heeft geadviseerd hem een permanente ontheffing te verlenen. Niet duidelijk is om welke redenen het college van dat advies is afgeweken. Appellant heeft een speciaalzaak in dure kwetsbare hifi-, stereo- en tv-apparatuur. Zijn bedrijf, dat al 28 jaar ter plaatse is gevestigd, ontleent zijn bestaansrecht met name aan het bieden van een uitstekende service, die onder meer inhoudt dat gekochte goederen vrijwel direct na aankoop nog dezelfde dag bij de klant thuis worden afgeleverd en geïnstalleerd. De vastgestelde expeditie (venster) tijden bieden, mede in aanmerking nemend dat met installatiewerkzaamheden nogal wat tijd gemoeid kan zijn, onvoldoende mogelijkheden die service te continueren. Na de koopavond op vrijdag en gedurende de gehele zaterdag, tijden waarop zijn winkel druk wordt bezocht, is er zelfs in het geheel geen mogelijkheid voor aan- en afvoer per (vracht)auto. Appellant vreest zijn winkel te moeten sluiten als hem geen permanente ontheffing zal worden verleend.
2.4. Dit betoog slaagt. De commissie heeft in haar advies niet onaannemelijk geacht dat het verkeersbesluit voor appellant tot onbillijkheden kan leiden, gezien de aard van het bedrijf waarbij de bereikbaarheid in verband met bezorging en reparaties van groot belang is. Het besluit ontbeert in dit opzicht volgens de commissie een evenwichtige afweging van de betrokken belangen en is gelet daarop onvoldoende gemotiveerd. De commissie voegt daaraan toe het denkbaar te achten dat het verlenen van een ontheffing in deze situatie een adequate manier is om ook aan de belangen van appellant voldoende gewicht toe te kennen. In het bestreden besluit wordt naar aanleiding van deze overwegingen van de commissie slechts opgemerkt dat het college van oordeel is dat de vastgestelde venstertijden voor laden en lossen appellant nog voldoende mogelijkheden bieden om, zij het met aanpassing van zijn bedrijfsvoering, apparatuur nabij het winkelpand te laden en te lossen. Op de hierboven geschetste door de commissie en ook door de Afdeling aannemelijk geachte problemen die appellant bij een dergelijke aanpassing van zijn bedrijfsvoering verwacht, wordt niet ingegaan. Onder deze omstandigheden moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit geen blijk geeft van een behoorlijke belangenafweging en, met name ook gezien in het licht van het advies van de commissie, onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak, waarbij het beroep van appellant gericht tegen het besluit van 9 februari 2004, voorzover daarbij de aan hem verleende ontheffing is beperkt tot de duur van één jaar, ongegrond is verklaard, dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren. De beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover daarbij de aan appellant verleende ontheffing is beperkt tot de duur van één jaar. Het college dient met inachtneming van hetgeen de Afdeling in deze uitspraak heeft overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 22 november 2004, 04/301 VEROR K1, waarbij het beroep van [appellant] gericht tegen het besluit van 9 februari 2004, voorzover daarbij de aan hem verleende ontheffing is beperkt tot de duur van één jaar, ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gennep van 9 februari 2004, 2003/2597-VH, voorzover daarbij de aan [appellant] verleende ontheffing is beperkt tot de duur van één jaar;
V. gelast dat de gemeente Gennep aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 341,00 (zegge: driehonderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2005
306-497.