
Jurisprudentie
AU3005
Datum uitspraak2005-09-21
Datum gepubliceerd2005-09-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500782/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500782/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 13 december 2002 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, thans Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) naar aanleiding van een aanvraag van appellant van 29 oktober 2002 aan appellant op grond van de Beleidsregels compensatie meldingsplichtige vuurwerkbedrijven een schadevergoeding toegekend van € 22.390,-- wegens de beëindiging per 31 december 2001 van zijn vuurwerkactiviteiten op de [locatie 1] te [plaats].
Uitspraak
200500782/1.
Datum uitspraak: 21 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/117 BESLU van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 december 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, thans Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2002 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, thans Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) naar aanleiding van een aanvraag van appellant van 29 oktober 2002 aan appellant op grond van de Beleidsregels compensatie meldingsplichtige vuurwerkbedrijven een schadevergoeding toegekend van € 22.390,-- wegens de beëindiging per 31 december 2001 van zijn vuurwerkactiviteiten op de [locatie 1] te [plaats].
Bij besluit van 28 mei 2003 heeft de minister het besluit van 12 december 2002 ingetrokken en het bedrag van € 22.390,-- teruggevorderd.
Bij besluit van 24 december 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2004, verzonden op 23 december 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 7 maart 2005 en van 15 maart 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 mei 2005 heeft de minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2005, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. W. Huiberts, ambtenaar van het departement, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2 van de Beleidsregels compensatie meldingsplichtige vuurwerkbedrijven, Stcrt. 24 april 2002, nr. 79, (hierna: de regeling) wordt er slechts schade vergoed aan een verzoeker, die direct schade lijdt ten gevolge van het niet kunnen voldoen aan artikel 2.2.1 van het Vuurwerkbesluit. De vergoeding kan uitsluitend omvatten inkomensschade en desinvesteringschade, die ontstaat door het noodgedwongen moeten beëindigen van de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk op de huidige locatie.
In artikel 3 van de regeling is bepaald dat geen vergoeding wordt toegekend voor binnen het normale maatschappelijk risico of het ondernemersrisico vallende schade en schade die niet rechtstreeks voortvloeit uit de eisen van het Vuurwerkbesluit.
In artikel 8, tweede lid, van de regeling, zoals dat luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, is bepaald dat indien op de huidige locatie en/of op een in de directe nabijheid van de locatie gelegen andere locatie, binnen het verstrijken van een termijn van 10 jaar na het laatste jaar waarin vuurwerk is opgeslagen en verkocht of na de toekenning van de schadevergoeding, vuurwerk wordt opgeslagen of verkocht, de aanvrager is gehouden uit eigen beweging dan wel op aanmaning de ontvangen vergoeding, inclusief wettelijke rente, terug te betalen.
In de toelichting op artikel 3 van de regeling is onder meer aangegeven dat kosten die verband houden met de verplaatsing van de opslag en verkoop naar een andere locatie, niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat deze vallen onder het normale bedrijfsrisico.
2.2. Vast staat dat appellant de verkoop van vuurwerk al in 2002 direct na de toekenning van de schadevergoeding heeft voortgezet/hervat op in dit geval de naastgelegen locatie [locatie 2] te [plaats]. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister gelet op de regeling de toekenning van schadevergoeding terecht heeft ingetrokken en de schadevergoeding heeft teruggevorderd. In het bestreden besluit is in dat verband terecht aangegeven dat er gelet op de verplaatsing en de aansluitende vuurwerkverkoop op de naastgelegen locatie op 28, 30 en 31 december 2002 geen sprake kan zijn van de in artikel 2 van de regeling bedoelde inkomens- of desinvesteringschade. Daarbij is tevens van belang de in artikel 1 van de regeling gegeven definitie van deze begrippen. De kosten die zijn gemaakt in verband met de verplaatsing van de vuurwerkverkoop- en opslagactiviteiten naar het naastliggende perceel komen gelet op de uit artikel 2, beschouwd in onderlinge samenhang en verband met de artikelen 3 en 8, tweede lid, blijkende doel en strekking van de regeling niet voor vergoeding in aanmerking. Gewezen wordt in dit verband voorts op het feit dat appellant op het aanvraagformulier van 22 oktober 2002 onder punt 6 heeft verklaard dat hij uit eigen beweging, dan wel op verzoek, de ontvangen schadevergoeding inclusief een rentevergoeding zal terugbetalen, indien binnen een termijn van tien jaar na beëindiging van de opslag en verkoop van vuurwerk of binnen een termijn van tien jaar na de toekenning van de schadevergoeding wederom vuurwerk wordt opgeslagen of verkocht op de aangegeven locatie of in de directe nabijheid van deze locatie.
2.3. Het in hoger beroep herhaalde beroep op het vertrouwensbeginsel is door de rechtbank terecht en op goede gronden verworpen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat in de in dat kader door appellant genoemde brochure uitdrukkelijk staat vermeld (laatste blz. linksonder) dat aan de tekst daarvan geen rechten kunnen worden ontleend.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Ouwehand
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2005
224.