
Jurisprudentie
AU3021
Datum uitspraak2005-06-22
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers05/483
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers05/483
Statusgepubliceerd
Indicatie
Rechtbank verklaart verzoeker tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet ontvankelijk, nu verzoeker niet beschikt over een voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling vereiste woon- of verblijfplaats binnen het Rijk, enkel domicilekeuze kiezen ten kantore van de procureur is onvoldoende.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 22 juni 2005
Zaaknummer : 102408 / 05.483
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beslissing ex art. 284 Faillissementswet gegeven
inzake
[verzoeker],
stellende woonachtig te zijn te [woonplaats],
terzake uitdrukkelijk domicilie kiezende te Valkenburg aan de Geul aan de Broekem 9 ten kantore van de na te noemen procureur,
verzoeker,
procureur: mr. A.J.J. Kreutzkamp te Valkenburg aan de Geul
1. Het verloop van de procedure
heden, 22 juni 2005, is ter griffie van deze rechtbank ingekomen een verzoekschrift strekkende tot het van toepassing verklaren van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van het verzoekschrift ingekomen ter griffie van deze rechtbank d.d. 20 mei 2005 van de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, procureur mr. CH.M.E.M. Paulussen te Maastricht,
strekkende tot faillietverklaring van de verzoeker voormeld.
Het verzoek is heden ter terechtzitting mondeling behandeld, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Aansluitend is mondeling uitspraak gedaan, welke uitspraak in dit vonnis is vastgelegd.
2. De beoordeling
Uit de bijlagen bij het faillissementsverzoek blijkt, door verzoeker ter zitting desgevraagd niet weersproken, dat verzoeker zich heeft laten uitschrijven uit de basisadministratie van de gemeente [x] wegens vertrek naar België op 5 november 2004 en tevens dat verzoeker zich blijkens verklaring van de gemeente Voeren, België, zich daar niet heeft laten inschrijven.
Vanwege het ontbreken van een woon- of verblijfplaats is verzoeker per openbare publicatie d.d. 26 mei 2005 geplaatst in de beide in Limburg verschijnende dagbladen het Limburgs Dagblad en Dagblad De Limburger, voor deze zitting opgeroepen.
In het verzoekschrift heeft verzoeker voor deze zaak domicilie gekozen ten kantore van zijn raadsman.
De rechtbank dient als eerste in het licht van het vorenoverwogene te onderzoeken of zij op grond van artikel 2 jo. 284 Fw. bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
Nu verzoeker uitdrukkelijk voor deze zaak binnen het arrondissement Maastricht domicilie kiest, acht de Rechtbank Maastricht zich ten deze bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Blijkens de voormelde uittreksels uit de bevolkingsregistratie in Nederland en België, alsmede blijkens het verzoekschrift, heeft verzoeker noch binnen het koninkrijk noch daarbuiten een vaste woon- of verblijfplaats. Weliswaar wordt in het verzoek gesteld dat verzoeker “in [woonplaats] woonachtig” is, maar dit wordt weerlegd door voormelde mededeling zijdens de gemeente [x] en verzoeker heeft ter zitting niet met bescheiden gestaafd en ook niet toegelicht, noch anderszins geadstrueerd dat deze mededeling inmiddels onjuist is door inschrijving in het GBA of het hebben van een feitelijke verblijfplaats te [woonplaats].
Het enige dat verzoeker ten aanzien van zijn woon- of verblijfplaats stelt is de domiciliekeuze voor deze zaak ten kantore van zijn raadsman.
Dit werpt de vraag op of het verzoek ontvankelijk is.
De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
De aard en de strekking van de regeling van de toelating tot de wettelijke schuldsanering gaat er van uit dat de verzoeker/schuldenaar een woon- of verblijfplaats in gemeente binnen het rijk heeft. Dit volgt logischerwijs voort uit het voor de rechtsgeldigheid van het verzoek constitutief en dwingendrechtelijke vereiste van een verklaring als bedoeld in art.285 lid 1 sub e Fw.
Wanneer de verzoeker/schuldenaar geen woon- of verblijfplaats in Nederland heeft kan hij niet de voor de beoordeling van het verzoek vereiste verklaring van College van Burgemeester en Wethouders doen opmaken, reden voor de rechtbank om het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren.
Meer in het bijzonder ten aanzien van de aard van de voor het verzoek te hanteren woon- of verblijfplaats merkt de rechtbank dat zij het begrip woonplaats definieert zoals gegeven in artikel 1:10 BW.
Door verzoeker is aangevoerd dat hij woonplaats gekozen heeft ten kantore van zijn raadsman en dat dit de gekozen woonplaats is. Dit naar het oordeel van de rechtbank geen gekozen domicilie dat voldoet aan het bepaalde in art 1:15 BW, omdat er niet sprake is van een wettelijke plicht om aldaar domiciliekiezen of dat sprake is van een bij schriftelijke overeenkomst gekozen woonplaats ten behoeve van een of meer rechtshandelingen.
De onderhavige domiciliekeuze ten kantore van de raadsman wordt door de rechtbank uitsluitend beschouwd als domiciliekeuze in verband met de toepassing van artikel 2 jo. 284 Fw. teneinde de relatieve bevoegdheid van deze rechtbank te bewerkstelligen.
De rechtbank is van opvatting dat zij geen nadere termijn als bedoeld in artikel 287 lid 2 Fw. kan toestaan, nu deze regel alleen ziet op completering van gegevens of stukken, met name inzake inkomen en vaste lasten, c.q. indiening van een concept saneringsplan en niet ziet op het completeren van voor de rechtsgeldigheid van het verzoek constitutieve vereisten.
Het vorenstaande betekent dat nu verzoeker niet beschikt over een voor de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling vereiste woon- of verblijfplaats binnen het rijk, de rechtbank het verzoek niet-ontvankelijk zal verklaren.
3. De beslissing
De rechtbank:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
Gewezen door mr. J.J Groen, vice-president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 juni 2005, in tegenwoordigheid van P.E.G Bertrand, griffier.
Noot:
Aansluitend volgt bij vonnis van dezelfde datum faillietverklaring van betrokkene.
Daarna is tegen de thans gepubliceerde beschikking en het vonnis tot faillietverklaring hoger beroep ingesteld, maar beide zijn op 26 juli 2005 daags voor de mondelinge behandeling ingetrokken. Bij beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 3 augustus 2005, R200500689/690 is betrokkene niet-ontvankelijk verklaard.