Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3087

Datum uitspraak2005-06-28
Datum gepubliceerd2005-09-22
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-04/02387
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het is onduidelijk of de uitspraak op bezwaar strekt tot ongegrondverklaring of tot niet-ontvankelijkverklaring wegens motiveringsverzuim. Het was de Inspecteur aanstonds duidelijk waartegen het bezwaar was gericht. Ter zitting beaamt hij dat zijn uitspraak inhoudt dat het bezwaar ongegrond is verklaard. Doordat het LISV in het onderwerpelijke jaar een nabetaling heeft gedaan over het jaar ervoor, lijdt belanghebbende belastingschade. Dit kan niet worden hersteld door de nabetaling tot het inkomen van het voorgaande jaar te rekenen. Ook komt hij niet in aanmerking voor de uitsmeerregeling. Beroep ongegrond


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE tiende enkelvoudige belastingkamer 28 juni 2005 nummer BK-04/02387 PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z (voorheen te Y) tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam Belastingdienst/P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2001. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 14 juni 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen mevrouw A namens de Inspecteur. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 12 mei 2005 aan zijn in het beroepschrift vermelde adres, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens op 15 juni 2005 door de griffier geraadpleegde informatie van TPG-Post waarvan een afdruk in het dossier is gevoegd, is het voornoemde poststuk op 17 mei 2005 aan de geadresseerde uitgereikt. Beslissing Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Gronden 1. De uitspraak op het bezwaar luidt - voor zover thans van belang - als volgt. "Geachte heer X, Op 29 januari 2004 ontving ik uw brief waarin u bezwaar maakt tegen de aanslag inkomstenbelasting-premie volksverzekeringen 2001, aanslagnummer [nummer], dagtekening van het aanslagbiljet 17 december 2003. Samenvatting van uw bezwaar Ondanks herhaalde verzoeken is niet komen vast te staan waartegen uw bezwaar is gericht. Beoordeling van uw bezwaar Ook na herhaald verzoek heeft u de vragen die over het bezwaar zijn gesteld niet beantwoord. Daarom kan ik niet beoordelen of en tot welk bedrag de aanslag te hoog is vastgesteld. Uw bezwaar is derhalve ongegrond en ik verklaar u niet-ontvankelijk. Beslissing op uw bezwaar Ik wijs uw bezwaar af." 2. Ter zitting heeft de Inspecteur tegenover het Hof beaamd dat de bij de uitspraak op het bezwaar genomen beslissing inhoudt dat het bezwaar ongegrond (en niet: niet-ontvankelijk) is verklaard. Het Hof volgt de Inspecteur in deze opvatting. Naar de Inspecteur hieromtrent verder heeft verklaard, strookt dit met het feit dat het hem aanstonds duidelijk was waartegen het ongemotiveerde bezwaar was gericht, namelijk tegen de enige en gehele correctie op de aangifte. 3. Het bezwaarschrift is op 29 januari 2003 bij de Inspecteur ingekomen. De Inspecteur heeft ter zitting meegedeeld dat het bezwaarschrift per post is verzonden en dat op de envelop een poststempelafdruk te lezen was met de datum 28 januari 2003. Mitsdien is het bezwaarschrift tijdig ingediend. 4. Uit de vorige rechtsoverwegingen volgt dat geen aanleiding bestaat belanghebbende niet-ontvankelijk in het bezwaar te achten. 5. Het LISV heeft in het jaar 2001 aan belanghebbende een bedrag uitgekeerd van bruto ƒ 17.466, over welk bedrag ƒ 5.445 aan loonheffing is ingehouden. Het betreft een nabetaalde suppletie op een NWW-uitkering. De suppletie had betrekking op de periode van 24 februari 1997 tot en met 16 augustus 1998. 6. Het voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen 2001 aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning bedroeg ƒ 80.257. Daarin was de nabetaalde suppletie niet begrepen. Volgens de aangifte was sprake van een bedrag van ƒ 26.666 aan te verrekenen voorheffingen. 7. Bij het vaststellen van de onderwerpelijke aanslag is de Inspecteur in verband met de nabetaalde suppletie op de volgende punten van de aangifte afgeweken. Het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op ƒ 97.723. Voorts is een bedrag van ƒ 32.111 aan voorheffingen met de aanslag verrekend. 8. Voor de jaren 1997 en 1998 is het belastbare inkomen van belanghebbende vastgesteld op ƒ 37.506, respectievelijk ƒ 45.430. 9. Het beroep strekt tot compensatie van het door belanghebbende geleden progressienadeel. Beoordeling van het beroep 10. De nabetaalde suppletie heeft te gelden als loon uit vroegere dienstbetrekking. Op grond van artikel 3.146, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001, geldt voor dergelijke inkomsten dat deze worden geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop zij zijn ontvangen. Ook artikel 13a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 houdt in dat loon wordt beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop het betaald is. Een en ander kan tot geen andere conclusie leiden dan dat de in 2001 nabetaalde suppletie op de NWW-uitkering slechts kan worden beschouwd als in het jaar 2001 genoten inkomen. Mitsdien heeft de Inspecteur de aangifte terecht gecorrigeerd. 11. Blijkens het verweerschrift is de Inspecteur nog nagegaan of belanghebbende in aanmerking komt voor toepassing van de zogenoemde uitsmeerregeling en is hij tot de conclusie gekomen dat zulks niet het geval is. Daargelaten dat het hier gaat om een aan de Inspecteur voorbehouden toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de zogenoemde hardheidsclausule), geeft zijn conclusie het Hof geen aanleiding tot het maken van een opmerking. 12. Het vorenoverwogene betekent dat het beroep ongegrond is. 13. Ter informatie merkt het Hof op dat indien belanghebbende, zoals hij kennelijk van mening is, door toedoen van het LISV (belasting)schade heeft geleden, het hem vrij staat om bij die instantie een verzoek in te dienen om die schade te vergoeden. 14. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Van Rij. De beslissing is op 28 juni 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier. (Otto) (Van Rij) aangetekend aan partijen verzonden: Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.