
Jurisprudentie
AU3113
Datum uitspraak2005-09-19
Datum gepubliceerd2005-09-26
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5219 AW-VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-26
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5219 AW-VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Politieambtenaar, eervol ontslagen wegens ziekte. Reïntegratie. Verzoek voorlopige voorziening. Onverwijlde spoed?
Uitspraak
05/5219 AW-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, in het geding tussen:
de Korpsbeheerder van de Politieregio Limburg-Zuid, verzoeker,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. INLEIDING
Namens verzoeker is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 juli 2005, nr. AWB 04/1847 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen. Tevens heeft verzoeker gevraagd om met toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat de werking van de aangevallen uitspraak wordt geschorst.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb is de behandeling van dit verzoek op een zitting achterwege gebleven.
II. MOTIVERING
1. Op grond van de gedingstukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Bij besluit van 21 november 2003 is gedaagde op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit algemene rechtspositie politie eervol ontslag verleend wegens ziekte.
2.2. Het door gedaagde tegen het ontslagbesluit gemaakte bezwaar is bij bestreden besluit van 17 september 2004 ongegrond verklaard.
2.3. De rechtbank heeft het beroep van gedaagde tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en verzoeker opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van gedaagde met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank was van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verzoeker heeft voldaan aan de in dit geval te stellen zware eisen aan het onderzoek van de mogelijkheden tot reïntegratie van gedaagde.
3. Ten betoge van zijn spoedeisend belang bij schorsing van de werking van de aangevallen uitspraak heeft verzoeker aangevoerd dat hij ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genoodzaakt is een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen die wel haast onvermijdelijk inhoudt dat het dienstverband met gedaagde moet worden hersteld. Verzoeker heeft echter elk vertrouwen in een geslaagde werkhervatting van gedaagde verloren en meent dat zowel gedaagdes fysieke beperkingen als de beperkingen in herplaatsingsmogelijkheden binnen de politieregio het welslagen van een herplaatsingsonderzoek illusoir maken. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure stellig geen stand zal houden omdat de rechtbank een onjuist criterium heeft gehanteerd.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2. Het door verzoeker aangeduide spoedeisend belang is gelegen in de onwenselijkheid van het herstel van het dienstverband en het gemis aan vertrouwen in de daarbij behorende feitelijke tewerkstelling van gedaagde.
4.3. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat het gevolg van de aangevallen uitspraak voor verzoeker niet meer (en niet minder) inhoudt dan dat hij met inachtneming van de overwegingen in die uitspraak, die zien op de herplaatsingsactiviteiten van verzoeker, een nadere beslissing op bezwaar tegen het besluit van 21 november 2003 moet nemen. Het handhaven van het ontslag is door de (overwegingen van) de rechtbank niet op voorhand uitgesloten of vrijwel onmogelijk gemaakt.
In de periode van nadere besluitvorming blijft het aan gedaagde gegeven ontslag in stand. Het besluit van 21 november 2003 is immers niet door de rechtbank vernietigd terwijl het daartegen gemaakte bezwaar, gegeven artikel 6:16 van de Awb, de werking van dit besluit niet schorst. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat er geen sprake is van het vereiste spoedeisend belang.
4.4. Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is.
5. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Aldus gegeven door mr. K. Zeilemaker, in tegenwoordigheid van J.W.M. van Schaik als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2005.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) J.W.M. van Schaik.
JvS
2405