Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3141

Datum uitspraak2005-09-22
Datum gepubliceerd2005-09-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/1752 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing erkenning als burgeroorlogsslachtoffer. Niet voldaan aan de ingevolge de Wet tevens geldende eis dat sprake is van lichamelijk en/of psychisch letsel tengevolge van de ondervonden oorlogscalamiteiten, leidend tot blijvende invaliditeit.


Uitspraak

04/1752 WUBO U I T S P R A A K in het geding tussen: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen-en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Onder dagtekening 24 februari 2004, kenmerk JZ/F70/2004, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift heeft mr. M.O. Wattilete, advocaat te Amsterdam, als gemachtigde van eiseres uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 11 augustus 2005. Aldaar is voor eiseres verschenen haar gemachtigde mr. Wattilete voornoemd, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Eiseres, geboren in 1943 te Banjoewangi in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in oktober 2002 bij verweerster een aanvraag ingediend, primair ertoe strekkend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Deze aanvraag heeft eiseres gebaseerd op lichamelijke en psychische klachten, die naar haar mening een gevolg zijn van haar ervaringen tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië en de daaropvolgende, zogenoemde Bersiap-periode. Verweerster heeft de aanvraag van eiseres afgewezen bij besluit van 6 maart 2003 op de grond dat eiseres weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet - te weten haar internering in kamp Glenmore te Banjoewangi en in kamp Kottok te Djember - maar dat niet is voldaan aan de ingevolge de Wet tevens geldende eis dat sprake is van lichamelijk en/of psychisch letsel tengevolge van de ondervonden oorlogscalamiteiten, leidend tot blijvende invaliditeit. In bezwaar is door eiseres aangevoerd - kort gezegd - dat haar psychische klachten wel degelijk tot haar oorlogservaringen zijn terug te leiden. Dit bezwaar heeft verweerster bij het nu bestreden besluit ongegrond verklaard. In het bijzonder is daartoe overwogen dat bij eiseres weliswaar sprake is van psychische klachten maar dat deze worden veroorzaakt door andere traumatische gebeurtenissen in haar leven en geen verband houden met de aanvaarde oorlogscalamiteiten. Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen namens eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt. De in het bestreden besluit neergelegde zienswijze van verweerster is in overeen-stemming met het advies van haar geneeskundig adviseur, de arts G.L.G. Kho. Dit advies berust op de resultaten van een op verzoek van verweerster door de psychiater H.S.R Witte ingesteld medisch onderzoek van eiseres, bij welk onderzoek de uit de zogenoemde behandelende sector - met name van het Sinaï Centrum - verkregen informatie is betrokken. In dit advies is, in overeenstemming met de bevindingen van de psychiater Witte, aangegeven dat bij eiseres sprake is van een PTSS en een persoonlijkheidsstoornis NAO, maar dat deze aandoeningen niet zijn veroorzaakt door de aanvaarde oorlogscalamiteiten. Blijkens de bevindingen van genoemde psychiater vormen de uiterst traumatische gezinsomstandigheden en de pathologische band met moeder alsmede het ontbreken van de vader wegens huwelijksmoeilijkheden en überhaupt het ongewenst kind zijn de basis van de huidige pathologie. De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen alleszins deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Uit de ter beschikking staande medische gegevens is de Raad niet kunnen blijken van enig aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseur, op basis van die gegevens ingenomen standpunt over de oorzaken van het bij eiseres aanwezig psychisch letsel. Dat aanknopingspunt ziet de Raad ook niet gelegen in de over eiseres door het Sinaï Centrum verstrekte informatie; ook in deze informatie ligt de nadruk op de weinig florissante gezinsomstandigheden van eiseres, zowel in haar jeugd als in haar latere leven. Onder deze omstandigheden acht de Raad ook voor het instellen van een nader deskundigenonderzoek, zoals namens eiseres nog gevraagd, geen grondslag aanwezig. Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep ongegrond te worden verklaard. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. Beslist wordt derhalve als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 september 2005. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) A.D. van Dissel-Singhal. HD 06.09