Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3152

Datum uitspraak2005-09-22
Datum gepubliceerd2005-09-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3183 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bezwaar niet ontvankelijk verklaard, onder overweging dat ten aanzien van het in aanmerking te nemen vermogen, de gehanteerde kortingen c.q. koersen en het teveel uitgekeerde bedrag geen nieuw of nader besluit is genomen.


Uitspraak

04/3183 WUV U I T S P R A A K in het geding tussen: [eiseres], wonende te [woonplaats] (Brazilië), eiseres, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op bij beroepschrift uiteengezette gronden heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld tegen een onder dagtekening 19 maart 2004, kenmerk JZ/U90/2004/0169, te haren aanzien door verweerster genomen besluit. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 11 augustus 2005. Aldaar is eiseres niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Blijkens de gedingstukken is eiseres vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Bij de regeling van de periodieke uitkering van eiseres, haar toegekend ingaande 1 mei 1984, is het vermogen voor de berekening van de korting op de periodieke uitkering als bedoeld in artikel 19, vijfde lid onder a, van de Wet bij besluit van 8 maart 1996 vastgesteld op een bedrag van f 149.739,80. Een in april 1998 door eiseres ingediend (herhaald) verzoek om herziening van het vastgestelde vermogen is afgewezen bij besluit van verweerster van 11 augustus 1999. Aangezien terzake geen (verdere) rechtsmiddelen zijn aangewend, is met een en ander de grondslag van de ingevolge de Wet verplichte vermogenskorting tussen partijen rechtens verbindend komen vast te staan. Verder is bij tussen partijen rechtens verbindend geworden, op de jaren 1989 tot en met 1992 betrekking hebbende, berekeningsbeschikkingen van 30 juni 1994, zoals toegelicht bij schrijven van 7 juni 1994, vastgelegd dat bij de omrekening van de, op de periodieke uitkering te korten inkomsten van eiseres de toeristenkoersen worden gehanteerd. Met deze wijze van omrekenen heeft eiseres toen haar instemming betuigt. Nadien is, naar namens verweerster ter zitting is toegelicht, een nog meer verfijnde methode van omrekenen van buitenlandse valuta in gebruik genomen. Bij schrijven van 8 november 1995 is aan eiseres nader toegelicht dat na de op het jaar 1993 betrekking hebbende berekeningsbeschikking van januari 1995 een terug te betalen bedrag aan teveel betaalde uitkering resteert van f 13.850,16. In bezwaar tegen een voorlopige berekeningsbeschikking van 31 augustus 2003 betreffende haar periodieke uitkering over de maand augustus 2003, heeft eiseres grieven ingebracht ten aanzien van het hierin genoemde vermogen ad € 67.949,05 en het hierin genoemde nog terug te betalen bedrag ad € 6.284,93. Voorts heeft eiseres verzocht om een toelichting over een onder het hoofd “overige inkomsten” opgenomen post “diversen” ad € 4.537, 80. Bij het nu bestreden besluit heeft verweerster het ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, onder overweging dat ten aanzien van het in aanmerking te nemen vermogen, de gehanteerde kortingen c.q. koersen en het teveel uitgekeerde bedrag geen nieuw of nader besluit is genomen in de zin als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad overweegt als volgt. In dit geding staat uitsluitend ter beoordeling de vraag of verweerster bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden het door eiseres ingediende bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad kan die vraag slechts bevestigend beantwoorden. Op grond van de gedingstukken neemt de Raad als vaststaande aan dat de berekenings-beschikking van 31 augustus 2003 niet enig nieuw, op rechtsgevolg gericht besluit als bedoeld in artikel 1:3 van Awb bevat aangaande de berekening van de kortingen op de periodieke uitkering van eiseres vanwege inkomsten uit vermogen of overige inkomsten, dan wel betreffende de hoogte van het nog door eiseres terug te betalen bedrag aan teveel betaalde uitkering. De in de berekeningsbeschikking opgenomen bedragen zijn het resultaat van de omrekening in euro van de al eerder aan eiseres al bekendgemaakte, hierboven genoemde bedragen in guldens, of borduren voort op al eerder verwerkte en in berekeningsbeschikkingen neergelegde andere gegevens. De in die beschikking opgenomen post “diversen” is, zoals in een het bestreden besluit begeleidend schrijven wordt toegelicht, niet meer dan een pro forma opgenomen bedrag, dit omdat eiseres al enige tijd niet meer de nodige inkomensgegevens had overgelegd. Ook dit bedrag is al eerder in aan eiseres gezonden berekeningsbeschikkingen, voor het eerst in mei 2003, genoemd. Naar de Raad uit het ingediende verweerschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken, heeft eiseres inmiddels die inkomensgegevens alsnog ingezonden. Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten. Beslist wordt derhalve als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 september 2005. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) A.D. van Dissel-Singhal. HD 24.08