Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3153

Datum uitspraak2005-09-14
Datum gepubliceerd2005-09-23
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers67113 / HA ZA 05-17
Statusgepubliceerd


Indicatie

Leemte in managementovereenkomst met betrekking tot tussentijdse beëindiging. Uitleg, toepassing Haviltex.


Uitspraak

Rechtbank Zutphen Sector Civiel Afdeling Handel Rolnummer: 67113 / HA ZA 05-17 Uitspraak: 14 september 2005 Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van [Naam eiser], h.o.d.n. MCG Management Control Group wonende te Eefde, eiser in conventie, verweerder in reconventie, procureur: mr. A.J.H. Ozinga, advocaat: mr. O. van der Kind te Amsterdam, tegen 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DUSSELDORP BEHEER B.V., gevestigd te Lichtenvoorde, gedaagde in conventie, eiser in reconventie, 2. [naam gedaagde 2], wonende te Lichtenvoorde, gedaagde in conventie, procureur: mr. S.W. Knoop, advocaat: mr. A.G. van Marwijk Kooy en mr. H. Smolders te Amsterdam. Partijen zullen hierna [Naam eiser] en [naam gedaagde 2] Beheer en [naam gedaagde 2] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 23 maart 2005 - de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie met producties - de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie - de conclusie van dupliek in reconventie . 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Vanaf november 1990 heeft [naam gedaagde 2] Beheer regelmatig gebruik gemaakt van de diensten van [Naam eiser] als zelfstandig gevestigd bedrijfseconoom. In de periode van 15 februari 1995 tot 1 oktober 1997 is [Naam eiser] directeur Interne Zaken geweest. Op 24 oktober 1997 is tussen Dusseldorp Beheer, rechtsgeldig vertegenwoordigd door [naam gedaagde 2], en [Naam eiser], handelend onder de naam Management Control Group (hierna: MCG), een overeenkomst opgemaakt en ondertekend. Daarin zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen: “Artikel 1 1.1. Gedurende het tijdvak van 1-10-1997 tot 15-10-2005 zal MCG in de persoon van [Naam eiser] vorm en inhoud geven aan de functie van financieel directeur van opdrachtgeefster. 1.2. De AVA van opdrachtgeefster benoemt [Naam eiser] met ingang van 1-10-1997 tot statutair directeur van opdrachtgeefster. (...) Artikel 2 2.1. Als honorarium voor de uitvoering van de in 1.1. van deze overeenkomst omschreven opdracht zal MCG een managementvergoeding ontvangen groot ƒ 350.000,-- (...) per jaar, te vermeerderen met B.T.W. (...) 2.2. MCG ontvangt bovendien over elk verstreken boekjaar een extra vergoeding, indien de geconsolideerde winst vóór vennootschapsbelasting meer bedraagt dan 3,5 % van het geconsolideerde balanstotaal van de Dusseldorp Groep per einde boekjaar. (...) Artikel 3 3.1. Opdrachtgeefster draagt zorg voor het (voor haar rekening) sluiten, respectievelijk gesloten houden van een toereikende bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering, waarvan de dekking zich uitstrekt tot het handelen of nalaten van MCG/[Naam eiser] in de hoedanigheid van statutair directeur van opdrachtgeefster. 3.2. Opdrachtgeefster rekent het tot haar verantwoordelijkheid ter dekking van eventuele schade, die MCG/[Naam eiser] zou kunnen toebrengen aan personeel van opdrachtgeefster of enige derde, toereikende verzekeringen af te sluiten en vrijwaart MCG/[Naam eiser] voor alle aanspraken van derden, die voortvloeien uit of in verband staan met de uitvoering van de onderhavige opdracht/de daartoe verleende bevoegdheden en volmachten, tenzij de aansprakelijkheid is ontstaan door opzet of grove schuld van MCG/[Naam eiser]. (...) Artikel 6 6.1. Tussentijdse opzegging van deze overeenkomst is slechts mogelijk in de volgende gevallen: (...) 6.2. In het geval, bedoelt onder 6.1.b. betaalt opdrachtgeefster MCG een gefixeerde schadeloosstelling. Deze – dadelijk en ineens opeisbare - schadeloosstelling is gelijk aan 80% van de managementvergoeding die MCG bij continuering van deze overeenkomst zou hebben ontvangen gedurende de tot 1-10-2005 nog resterende contractsperiode. 6.3. Eenzelfde gefixeerde schadeloosstelling is opdrachtgeefster aan MCG verschuldigd indien (...) deze overeenkomst op initiatief van opdrachtgeefster met ingang van een eerdere datum dan 1-10-2005 mocht worden beëindigd/eindigt. (...)” 2.2. Op 30 mei 2002 is een appendix bij de tussen Dusseldorp Beheer en MCG vigerende managementovereenkomst van 24 oktober 1997 opgemaakt en getekend door [naam gedaagde 2], namens Dusseldorp Beheer, en [Naam eiser], namens MCG. Hierin is bepaald: “Ondergetekenden verklaren hierbij op 27 mei 2002 mondeling overeengekomen te zijn om het onder artikel 1.1. van bovengenoemde managementovereenkomst genoemde tijdvak reeds nu te verlengen. Artikel 1.1. wordt gewijzigd in: “Gedurende het tijdvak van 1-10-1997 tot 15-10-2010 zal MCG in de persoon van [Naam eiser] vorm en inhoud geven aan de functie van financieel directeur van opdrachtgeefster.” Overige bepalingen van genoemde managementovereenkomst blijven onveranderd van kracht.” Deze appendix is niet aan de enig aandeelhouder van Dusseldorp Beheer, de Stichting Administratiekantoor Dusseldorp Beheer (hierna: de Stichting) ter goedkeuring voorgelegd. Tot 2002 is [Naam 3] voorzitter van het bestuur van de Stichting geweest. Vanaf 1 januari 2002 heeft [Naam 4], die op dat moment al geruime tijd lid van het bestuur was, deze functie overgenomen. 2.3. Bij aandeelhoudersbesluit van 12 november 2003 is [Naam eiser] als statutair directeur ontslagen. Op 1 december 2003 is de overeenkomst opgezegd tegen 31 december 2003 door Dusseldorp Beheer. [Naam eiser] heeft een schadeloosstelling, berekend over de periode van 1 januari 2004 tot 1 oktober 2005, ontvangen van € 287.997,02 exclusief BTW. In juli 2004 heeft [Naam eiser] nog een nabetaling van € 14.045,00 exclusief BTW ontvangen op grond van de in artikel 2.2 van de overeenkomst opgenomen extra vergoeding. 2.4. Voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst d.d. 24 oktober 1997 tussen [Naam eiser] en Dusseldorp Beheer heeft hierover een briefwisseling plaatsgevonden. Bij brief van 6 oktober 1997 bericht drs. [naam 5], registeraccountant, aan [Naam 3], voorzitter van de Stichting, als volgt: “(...) Met betrekking tot de overeenkomst die u wilt afsluiten met de heer [Naam eiser] inzake zijn benoeming tot statutair directeur bij Dusseldorp Beheer B.V. berichten wij u. Tot op heden heeft de heer [Naam eiser] zijn werkzaamheden verricht en dit maandelijks gefaktureerd gebaseerd op de overeenkomst van 15 februari 1995. Bij de controle door de bedrijfsvereniging in 1995 (met doorspelen van deze informatie aan de inspectie Loonbelasting) leverde deze constructie toen die aan de orde kwam geen problemen op. Richting inspectie komen de problemen veelal als de contracten worden gesloten met besloten vennootschappen. Een hoge managementfee ontvangen in de vennootschap en zich zelf een laag salaris uitbetalen waardoor het progressieve tarief wordt ontdoken. In casu is dit bij de heer [Naam eiser] niet aan de orde aangezien het bij hem direct in de Inkomstenbelasting wordt aangegeven. Met betrekking tot de bedrijfsvereniging die principieel veel moeilijker doen is de omvang van de af te dragen premies gering zodat ons inziens de overeenkomst in de vorm van een management overeenkomst kan worden afgesloten. (...)” In een notitie voor de heer [Naam 3] ter toelichting op de brief van 6 oktober 1997 inzake de management overeenkomst schrijft [naam 5] -onder meer- het volgende: “Ter indekking van het risico dat de bedrijfsvereniging toch tot een arbeidsverhouding besluit houden zij per dag ƒ 38,12 ofwel op jaarbasis van 260 dagen ƒ 2.287,20 in en boeken dat als een waarborgsom. (...)” Tevens blijkt uit de notitie dat [naam 5] bij Hecke Interim Management te rade is gegaan en dat [naam 5]s zienswijze door de fiscalist van Walgemoed is bevestigd. 2.5. Gak Nederland B.V. (hierna: GAK) heeft bij besluit van 1 september 2000 aan Dusseldorp Beheer correctienota's opgelegd over de jaren 1995 tot en met 1999, mede betrekking hebbende op de verzekeringsplicht voor [Naam eiser]. Bij besluit van 11 september 2000 heeft het GAK tevens administratieve boetes opgelegd over deze jaren. [Naam eiser] heeft bij brief d.d. 17 oktober 2000 pro forma bezwaar gemaakt tegen de correctie- en boetenota’s en het pro forma bezwaarschrift bij brief van 31 januari 2001 aangevuld en de gronden van bezwaar kenbaar gemaakt. In drie instanties is geoordeeld dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding voor het te laat indienen van het pro forma bezwaarschrift. 2.6. De premieverplichting over de jaren 1997 tot en met 2003 bedraagt € 33.512,30. 3. De vordering in conventie 3.1. [Naam eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis gedaagden hoofdelijk zal veroordelen, des dat de een betaald hebbende, de ander is bevrijd, om binnen twee dagen na het in dezen te wijzen vonnis aan [Naam eiser] te betalen een bedrag van € 1.020.457,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2004 tot die der gehele voldoening, alsmede in de kosten van de procedure. 3.2. [Naam eiser] legt aan zijn vordering tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag. Door te weigeren om de schadeloosstelling te berekenen over de periode vanaf 1 januari 2004 met 15 oktober 2010 als einddatum is er sprake van een toerekenbare tekortkoming door Dusseldorp Beheer in de nakoming van de bij appendix gesloten afspraken. Indien Dusseldorp Beheer niet is gebonden aan de verlenging, ligt de oorzaak hiervan in een ernstige fout van [naam gedaagde 2], waarvoor Dusseldorp Beheer op grond van artikel 6:170 lid 1, dan wel artikel 6:171, althans artikel 6:172 BW aansprakelijk is, afhankelijk van het antwoord op de vraag of [naam gedaagde 2] als ondergeschikte van Dusseldorp Beheer is aan te merken. [naam gedaagde 2] is persoonlijk op grond van artikel 6:162 BW jegens [Naam eiser] aansprakelijk door geen juridisch correcte verlenging van de overeenkomst tot stand te brengen. [naam gedaagde 2] heeft bewust de verlenging niet kortgesloten met het bestuur van de Stichting. 4. Het verweer in conventie 4.1. Dusseldorp Beheer en [naam gedaagde 2] concluderen dat de rechtbank [Naam eiser] bij vonnis niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering, althans hem deze zal ontzeggen met zijn veroordeling in de kosten van het geding. 4.2. Op de door Dusseldorp Beheer en [naam gedaagde 2] gevoerde verweren zal in het hiernavolgende worden ingegaan. 5. De vordering in reconventie 5.1. Dusseldorp Beheer vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [Naam eiser] zal veroordelen tot betaling binnen twee dagen na het in dezen te wijzen vonnis van een bedrag van € 33.512,30, althans een in goede justtie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2005 tot die algehele der voldoening. 5.2. Dusseldorp Beheer legt aan haar vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag. [Naam eiser] is op grond van onbehoorlijke taakvervulling (artikel 2:9 BW) aansprakelijk voor de schade die Dusseldorp Beheer lijdt doordat de relatie tussen Dusseldorp Beheer en [Naam eiser] door het GAK is aangemerkt als dienstbetrekking. Als financieel directeur was [Naam eiser] verantwoordelijk voor correcte fiscale en verzekeringsrechtelijke afwikkeling van de overeenkomst, alsmede voor het tijdig bezwaar maken tegen het standpunt van het GAK. [Naam eiser] heeft nagelaten het bestuur van de Stichting hieromtrent te informeren. Hiermee is er sprake van een toerekenbare tekortkoming door [Naam eiser], dan wel verwijtbaar onrechtmatig handelen jegens Dusseldorp Beheer. 6. Het verweer in reconventie 6.1. [Naam eiser] concludeert dat de rechtbank bij vonnis aan Dusseldorp Beheer haar vordering zal ontzeggen met haar veroordeling in de kosten van het geding. 6.2. Op de verweren van [Naam eiser] zal bij de beoordeling in reconventie worden ingegaan. 7. De beoordeling 7.1. De rechter ten overstaan van wie de voorlopige getuigenverhoren hebben plaatsgevonden, was in verband met andere werkzaamheden niet in de gelegenheid dit vonnis te wijzen. in conventie 7.2. Kernpunt van het geschil tussen partijen is of de appendix d.d. 30 mei 2002 bij de tussen Dusseldorp Beheer en MCG vigerende managementovereenkomst van 24 oktober 1997 rechtsgeldig tot stand is gekomen en of [Naam eiser] uit dien hoofde gerechtigd is tot het door hem gevorderde bedrag van € 1.020.457,00. 7.3. Uit de in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen van [Naam eiser], [naam gedaagde 2] en [naam 3] kan worden afgeleid dat omstreeks het najaar van 2001 tussen [Naam eiser] en [naam gedaagde 2] is gesproken over een verlenging van de managementovereenkomst en dat bij het reguliere driewekelijkse overleg tussen de voorzitter van het bestuur en de directie op 5 december 2001 de verlenging van de overeenkomst aan de orde is geweest. Over de precieze inhoud van het gesprek op 5 december 2001 lopen de drie lezingen uiteen. Welke lezing ook wordt gevolgd, vast staat dat er op dat moment nog geen schriftelijk concept voor een appendix op tafel heeft gelegen en dat op dat moment [Naam eiser] er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de toenmalige bestuursvoorzitter zonder meer zou hebben ingestemd met een verlenging ongeacht de voorwaarden. Gezien het feit dat op dat moment bekend was dat [naam 4] vanaf 1 januari 2002 de functie van bestuursvoorzitter zou overnemen, komt de lezing van [naam 3] dat [Naam eiser] en [naam gedaagde 2] consensus over de verlenging dienden te bereiken en vervolgens het resultaat hiervan aan [naam 4] zouden voorleggen als de meest aannemelijke voor, mede gezien de feitelijke gang van zaken bij de totstandkoming van de appendix die hierna aan de orde zal komen. 7.4. Omtrent de totstandkoming van de appendix zijn de volgende verklaringen afgelegd: [Naam eiser] verklaart hierover: “(...) [[naam gedaagde 2], Rb] en ik hadden wekelijks overleg met elkaar in het bijzijn van de directiesecretaresse, mevrouw [naam 6]. De kwestie van de appendix die nog opgesteld moest worden heeft een hele tijd op de agenda gestaan. Op een gegeven moment kwam mevrouw [naam 6] bij mij met de appendix zoals die is overgelegd. Zij heeft deze, naar haar zeggen, samen met [naam gedaagde 2] opgesteld. Veel later heb ik aan mevrouw [naam 6] gevraagd hoe die appendix tot stand gekomen was. Zij vertelde mij dat zij deze samen met [naam gedaagde 2] had opgesteld en mevrouw [naam 6] vertelde mij dat zij aan [naam gedaagde 2] voorafgaand aan de ondertekening door mij heeft gevraagd of de appendix nog langs het stichtingsbestuur moest. [naam gedaagde 2] vond dat toen niet nodig, aldus mevrouw [naam 6]. Ik heb de appendix ondertekend en [naam gedaagde 2] en ik hebben daar verder niet meer over gesproken. De appendix is evenmin in het periodieke overleg met [naam 4], dat toen minder frequent plaatsvond dan voorheen, aan de orde geweest. (...)” [naam gedaagde 2] heeft ten aanzien hiervan het volgende verklaard: “(...) Volgens mij is de appendix opgesteld door de secretaresse [naam 6, Rb] in opdracht van [[Naam eiser], Rb] of van mij. In ieder geval gebeurde dat wel met [naam eiser]. Ik was het in ieder geval wel met de inhoud eens. Ik heb toen het contract in het volste vertrouwen getekend. Dit heeft wel plaatsgevonden enigszins onder tijdsdruk. Ik ben begin 2002 ziek geweest. In ieder geval was ik het eens met de verlenging van het contract met een periode van 5 jaar. Het was mijn standpunt dat het contract niet langs het bestuur hoefde. Ik dacht dat ik deze contractsverlenging zelf wel kon afwikkelen, deze was immers ook goed voor het bedrijf. (...) Ik was mij ten tijde van het ondertekenen van de appendix niet bewust van de gevolgen. Ik was wel op de hoogte van de termijnverlenging maar niet van de verdere inhoud. (...)” [naam 6] verklaart: “(...) Ik kreeg van [Naam eiser] opdracht om de appendix op te stellen. In een drie-gesprek dat [naam gedaagde 2], [naam eiser] en ik hadden is dat bevestigd: ik moest de appendix opstellen. De inhoud daarvan heb ik met [Naam eiser] besproken. Ik heb hem gevraagd naar welke passages in het bestaande contract ik zou verwijzen. Ik heb het concept van de appendix ter goedkeuring aan [Naam eiser] voorgelegd. Ik kan mij herinneren dat ik het contract aan [naam gedaaagde 2] heb voorgelegd. Ik weet niet meer of hij dat in mijn bijzijn ondertekend heeft, ik heb het in ieder geval wel dezelfde dag ondertekend teruggekregen. Ik was daar blij om, de zaak liep al een tijdje en ik vond het heel fijn dat deze geregeld was. Ik heb direct een afschrift aan [Naam eiser] gegeven. (...) Volgens mij heeft [naam gedaagde 2] wel als eerste getekend. De appendix is zoals gezegd ter sprake geweest in het drie-gesprek. Ik maakte daar een kort verslag van en het onderwerp is gedurende enige tijd op die agenda blijven staan. Met dat ik met de appendix naar [naam gedaagde 2] liep heb ik gevraagd of het nodig was dit stuk in de bestuursvergadering in te brengen. [naam gedaagde 2] reageerde door te stellen “nou nee, dat hoefde niet”. Ter aanvulling merk ik nog op dat ik het tot mijn taak reken om aan de directie voor te leggen of besluiten in de bestuursvergadering van de STAK [de Stichting, Rb] moeten worden ingebracht. Normaal gesproken vroeg ik dat aan [Naam eiser] maar omdat dit stuk om [Naam eiser] ging vond ik het raar om aan hem te vragen of het contract naar het bestuur moest. Daarom heb ik dat aan [naam gedaagde 2] gevraagd (...)” 7.5. Uit voornoemde verklaringen leidt de rechtbank af dat de appendix is opgesteld door mevrouw [naam 6]. Op wiens initiatief de appendix is opgesteld, kan in het midden blijven. Vast staat dat niet uitgebreid tussen de drie betrokken personen over de tekst is gesproken en dat zowel [Naam eiser] als [naam gedaagde 2] de appendix heeft gelezen en getekend. Van overleg van enige diepgang tussen [Naam eiser] en [naam gedaagde 2] over de consequenties van de verlenging van de managementovereenkomst is niet gebleken. 7.6. Als primaire grondslag voor zijn vordering heeft [Naam eiser] zich beroepen op nakoming van de managementovereenkomst met de daarbij overeengekomen appendix. De rechtbank zal eerst de vraag onderzoeken of deze grondslag de vordering van [Naam eiser] kan dragen. Immers, indien de vordering van [Naam eiser] op grond van de uitleg van de managementovereenkomst met de appendix dient te worden afgewezen, behoeven de door [naam gedaagde 2] gevoerde verweren inzake de al dan niet rechtsgeldige totstandkoming van de appendix geen bespreking. Het verweer van Dusseldorp Beheer dat [naam gedaagde 2] niet namens de vennootschap heeft gehandeld wordt gepasseerd, nu [naam gedaagde 2] de appendix namens Dusseldorp Beheer heeft ondertekend. 7.7. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. 7.8. Zuiver taalkundige uitleg van de onder 2.2 opgenomen appendix brengt mee dat alleen artikel 1.1 van de managementovereenkomst wordt gewijzigd wat de duur betreft en dat de overige bepalingen ongewijzigd blijven. Volgens [Naam eiser] was de bedoeling van de appendix om alle bepalingen waarin 1-10-2005 stond opgenomen te wijzigen in 15-10-2010, zodat ook artikel 6 waarin de datum 1-10-2005 voorkomt, dienovereenkomstig zou worden gewijzigd. Zoals bij conclusie van repliek door [Naam eiser] is gesteld, is er door partijen simpelweg niet stilgestaan bij het feit dat als men alleen zou afgaan op de tekst van de overeenkomst, in artikel 6.2 de datum niet zou veranderen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij gewezen op de consequentie van het onveranderd blijven van de datum in artikel 6 van de managementovereenkomst. Dit zou tot gevolg hebben dat hij geen enkele bescherming zou hebben tegen een voortijdig einde van de overeenkomst, terwijl hij die voordien wel had. Indien de overeenkomst aldus zou worden uitgelegd, heeft [Naam eiser] met een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW gesteld dat deze regel tussen partijen niet geldt. Volgens [Naam eiser] hebben partijen zich ten tijde van de ondertekening van de appendix niet gerealiseerd dat de zinsnede dat de overige bepalingen onveranderd van kracht zouden blijven, tot gevolg zou hebben dat de bescherming die artikel 6 aan [Naam eiser] gaf, teniet zou worden gedaan. Volgens [Naam eiser] hebben partijen deze bescherming niet teniet willen doen. 7.9. Dusseldorp Beheer heeft zich beroepen op de letterlijke tekst. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat juist het feit dat expliciet is vermeld dat alle overige bepalingen van de overeenkomst onveranderd bleven, ertoe heeft bijgedragen dat de appendix zonder diepgaand onderzoek is getekend. De consequenties van de appendix leken immers op het eerste gezicht beperkt. 7.10. Vooropgesteld wordt dat uit de getuigenverhoren blijkt dat over de inhoud van de appendix geen uitgebreide onderhandelingen zijn gevoerd en/of verslaglegging heeft plaatsgevonden aan de hand waarvan (mede) de bedoeling van partijen kan worden afgeleid. Het korte verslag van het driegesprek waarover [naam 6] in haar verklaring spreekt, is niet in de procedure overgelegd. Tussen partijen is een verlenging in het algemeen aan de orde geweest en hierover bestond overeenstemming. De verlenging hield verband met de omstandigheid dat [Naam eiser] in het najaar van 2001 aan [naam gedaagde 2] had kenbaar gemaakt dat hij door zijn werkzaamheden voor Dusseldorp Beheer te weinig tijd overhield voor het acquireren van andere opdrachten. Hierdoor liep hij het risico dat hij na afloop van de overeenkomst geen of onvoldoende nieuwe opdrachten zou hebben verkregen. Geen van de partijen heeft gesteld dat bepaalde consequenties van de verlenging onder ogen zijn gezien. Daarmee staat vast dat er sprake is een leemte in de appendix. Gegeven de wijze van totstandkoming van de appendix wordt met [Naam eiser] geoordeeld dat [naam gedaagde 2] Beheer niet mocht verwachten dat hij akkoord zou gaan met verlenging van de managementovereenkomst zonder enige ‘ontslagbescherming’. Het standpunt dat [Naam eiser] inneemt, gaat evenwel verder. De verlenging van de duur van de managementovereenkomst brengt in de visie van [Naam eiser] mee dat Dusseldorp Beheer ermee instemde dat de ‘ontslagbescherming’ op het moment van de totstandkoming van de appendix werd uitgebreid van de resterende looptijd tot 1 oktober 2005, zijnde twee jaar en vier maanden, naar 15 oktober 2010, zijnde zeven jaar en vier en halve maand, ongeacht het moment van tussentijdse beëindiging. In geld uitgedrukt: hiermee werd de gefixeerde schadeloosstelling verhoogd met het door [Naam eiser] gevorderde bedrag van € 1.020.457,00 exclusief BTW. De vraag die beantwoord moet worden is of [Naam eiser] gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat Dusseldorp Beheer ermee instemde dat als de tussentijdse beëindiging zou plaatsvinden op een moment vóór het aflopen van de oorspronkelijke managementovereenkomst (1 oktober 2005) verlenging van de managementovereenkomst meebracht dat [Naam eiser] recht kreeg op vermeerdering van de gefixeerde schadeloosstelling met het door hem gevorderde bedrag. Gezien de hierboven beschreven omstandigheden waaronder de appendix tot stand is gekomen, mocht [Naam eiser] dit redelijkerwijs niet verwachten. 7.11. Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of de aan [Naam eiser] uitgekeerde schadeloosstelling past binnen het kader van de managementovereenkomst en de uitleg van de appendix. Anders gezegd, mocht Dusseldorp Beheer er gerechtvaardigd op vertrouwen dat ondanks de overeengekomen verlenging van de managementovereenkomst zij kon volstaan met berekening van de gefixeerde schadeloosstelling tot 1 oktober 2005. 7.12. De strekking van een gefixeerde schadeloosstelling, zoals in artikel 6 van de managementovereenkomst vastgelegd, is de opdrachtnemer te behoeden voor een tussentijdse inkomensterugval en een financiële overbrugging te bieden voor de periode dat nog geen andere werkzaamheden zijn gevonden. Uit de getuigenverhoren blijkt dat zich tegen het einde van 2002 problemen gingen aftekenen tussen de beide directeuren van Dusseldorp Beheer. De door het bestuur ondernomen pogingen om deze problemen tot een oplossing te brengen, zijn niet geslaagd. Ondanks het feit dat het functioneren van [Naam eiser] niet ter discussie stond, mocht hij er niet zonder meer op vertrouwen dat hij als directeur gehandhaafd zou worden, omdat hij werkte voor een familiebedrijf van wie zijn mededirecteur lid van de familie was. Onder deze omstandigheden moet hij zich er in de loop van 2003 van bewust zijn geweest dat de managementovereenkomst een voortijdig einde zou nemen en dat hij zou moeten omzien naar andere werkzaamheden. In feite heeft [Naam eiser] daarvoor twee jaar de gelegenheid gekregen uitgaande van het oorspronkelijke einde van de managementovereenkomst per 1 oktober 2005. Gesteld noch gebleken is dat de door [Naam eiser] ontvangen schadeloosstelling over de periode van 1 januari 2004 tot 1 oktober 2005 van in totaal € 302.042,02, exclusief BTW, in zijn positie ongebruikelijk is, zodat de conclusie moet zijn dat [Naam eiser] redelijkerwijs geen hogere ontslagvergoeding bij beëindiging per 1 januari 2004 had mogen verwachten. 7.13. Het voorgaande brengt mee dat de vordering in conventie zal worden afgewezen en dat [Naam eiser] als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. in reconventie 7.14. In geschil is het antwoord op de vraag of [Naam eiser] aansprakelijk gehouden kan worden voor de schade ten bedrage van € 33.512,30 als gevolg van het feit dat het GAK de relatie tussen Dusseldorp Beheer en [Naam eiser] heeft aangemerkt als dienstbetrekking, waardoor correctienota’s voor dat bedrag in rekening zijn gebracht, alsmede door het te laat indienen van bezwaar tegen de besluiten van het GAK. Dusseldorp Beheer heeft de overeenkomst met [Naam eiser] opgesteld in de vorm van een overeenkomst van opdracht en is er hierbij van uitgegaan dat zij geen loonbelasting en premies inzake werknemersverzekeringen voor [Naam eiser] behoefde af te dragen. 7.15. [Naam eiser] kan niet aansprakelijk worden gehouden voor het feit dat het GAK de relatie tussen hem en Dusseldorp Beheer als dienstbetrekking heeft gekwalificeerd. Immers, uit de onder 2.4 vermelde correspondentie tussen [naam 5], registeraccountant, en [Naam 3], voorzitter van de Stichting, blijkt dat Dusseldorp Beheer op de hoogte was van het risico dat mogelijk de relatie als zodanig zou worden aangemerkt, alsmede de financiële consequenties van een en ander. Dusseldorp Beheer heeft zich hierover van verschillende kanten laten informeren. Van het feit dat -welbewust- gekozen is voor de overeenkomst van opdracht, kan [Naam eiser] derhalve geen verwijt worden gemaakt. De later ingenomen stelling van Dusseldorp Beheer dat [Naam eiser] aansprakelijk is wegens onjuist gebleken advies, zal worden gepasseerd. Het advies is niet onjuist gebleken en waarom [Naam eiser] voor het advies van [naam 5] aansprakelijk kan worden gehouden, is niet onderbouwd. 7.16. Met betrekking tot het te laat indienen van bezwaren tegen de besluiten van het GAK heeft [Naam eiser] aangevoerd dat dit niet als schadeveroorzakende handeling kan worden aangemerkt, alsmede dat hem hiervan geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. Hierbij weegt volgens [Naam eiser] mee dat hij door onjuiste mededelingen van een medewerker van de afdeling Looninspectie over de bezwaartermijn op het verkeerde been is gezet, zodat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. 7.17. De schadeveroorzakende handeling is de keuze voor de constructie van de overeenkomst van opdracht. Door het te laat indienen van bezwaar heeft [Naam eiser] Dusseldorp Beheer de mogelijkheid ontnomen dat op het bezwaar inhoudelijk zou zijn beslist met de mogelijkheid dat het bezwaar gegrond zou zijn geoordeeld met als gevolg dat er geen premienota’s zouden zijn opgelegd en Dusseldorp Beheer deze schade uiteindelijk niet had geleden. Deze stelling heeft Dusseldorp Beheer niet aangevoerd, daargelaten dat zij omtrent de grootte van de kans dat op het bezwaar aldus zou zijn beslist, niets heeft gesteld, zodat niet is komen vast te staan dat het nalaten van [Naam eiser] in causaal verband staat met de door Dusseldorp Beheer geleden schade. 7.18. Daarnaast wordt de vraag of [Naam eiser] van zijn nalaten een ernstig verwijt kan worden gemaakt in de zin van artikel 2:9 BW, ontkennend beantwoord. Vast staat dat [Naam eiser] zich tijdig in verbinding heeft gesteld met de afdeling Looninspectie, zodat voor zover hem een verwijt gemaakt kan worden dat hij de mededelingen van de afdeling Looninspectie met meer scepsis had moeten behandelen, dit verwijt niet als ernstig is aan te merken. 7.19. Het voorgaande brengt mee dat de vordering in reconventie zal worden afgewezen en dat Dusseldorp Beheer als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. 8. De beslissing De rechtbank in conventie 8.1. wijst de vordering af; 8.2. veroordeelt [Naam eiser] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van Dusseldorp Beheer en [naam gedaagde 2] begroot op € 4.535,00 aan verschotten en op € 11.238,50 aan salaris voor de procureur; in reconventie 8.3. wijst de vordering af; 8.4. veroordeelt Dusseldorp Beheer in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Naam eiser] begroot op € 1.158,00 aan salaris voor de procureur. Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2005.?