Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3171

Datum uitspraak2005-09-23
Datum gepubliceerd2005-09-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers41039
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 24 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, wijziging tenaamstelling aanvraag S&O-verklaring, juridische fusie, beperkte toetsing Hoge Raad.


Uitspraak

Nr. 41.039 23 september 2005 LC gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 16 juni 2004, nr. AWB 03/684, betreffende na te melden besluit van de Minister van Economische Zaken. 1. Besluit, bezwaar en geding voor het College van Beroep voor het bedrijfsleven Bij besluit van 24 februari 2003 heeft de Minister van Economische Zaken (hierna: de Minister) het verzoek van belanghebbende om afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 24, lid 1, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: de Wet) afgewezen wegens niet tijdige indiening van de aanvraag. De Minister heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij beslissing van 14 mei 2003 ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College). Het College heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het College is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het College beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. Voor het College was in geschil of de Minister mocht weigeren de tijdig door B B.V. c.s. ingediende aanvraag voor een verklaring als bedoeld in artikel 24, lid 1, van de Wet (hierna: de S&O-verklaring) aan te merken als te zijn ingediend door de nadien met haar gefuseerde vennootschap X B.V. (belanghebbende). Het College heeft geoordeeld - zakelijk weergegeven - dat de Wet voor de beoordeling of een S&O-verklaring kan worden afgegeven, een materiƫle toets voorschrijft, mede gerelateerd aan het kennis- en ervaringsniveau van de aanvragende inhoudingsplichtige, dat zulks meebrengt dat de aanvraag niet vatbaar is voor overgang, ook niet in gevallen van fusies, en dat in dit wettelijke stelsel voor een wijziging van de tenaamstelling van de aanvraag na de wettelijke indieningstermijn geen plaats is. 3.2. De klachten houden onder meer in dat het College heeft miskend dat de juridische fusie impliceert dat belanghebbende voor de toepassing van de Wet de rechtspersoon is die als inhoudingsplichtige de ten name van B B.V. c.s. ingediende aanvraag heeft gedaan. Voorts wordt betoogd dat het relevante kennis- en ervaringsniveau niet is verbonden met de persoon van de aanvrager doch met de door deze gedreven onderneming. 3.3. De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. De bestreden oordelen van het College geven geen blijk van een onjuiste uitleg van de begrippen 'inhoudingsplichtige' en 'onderneming' en voor een verdergaande beoordeling in cassatie van de bestreden uitspraak laat artikel 30, lid 4, van de Wet geen ruimte. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2005.